Ville d'Ostende / Rubis

 

Met de middelen die door het K.B. van 9 juli 1845 vrij werd gemaakt voor de opstart van een nieuwe Belgische postverbindingslijn tussen Oostende en Dover was er een deel van dat bedrag voorzien voor de bouw van twee schepen in België. De onderhandelaar Lahure, kapitein en directeur generaal van de marine, had bij de aankoop van de Chemin de Fer (280 000 Fr.) in Engeland ook onderhandeld om de plannen van het schip te bekomen tegen de som van 1000 pond zodat de twee volgende ijzeren schepen door Cockerill in België zouden kunnen gebouwd. Staatsingenieur Emile Guiette diende de bouw hiervan op te volgen. Emile Guiette had reeds de bouw van de Chemin de Fer in Engeland opgevolgd. Kort na de opstart van de verbinding begon de werf in juni 1846 aan de bouw van deze schepen. De Ville d’Ostende stond als eerste op de helling. John Cockerill had zich in België ook al gericht op de bouw van ijzeren schepen en had tevens een stuk grond in Antwerpen aan de Schelde bekomen waarop scheepsbouw kon. De bouw van die eerste vaartuigen liep echter niet zo vlot. Alhoewel men heel wat vroeger de Ville d’Ostende in dienst had willen nemen, was het al april 1847 wanneer de Ville d’Ostende van stapel liep. Drie maanden later op 8 juli 1847 kon ze in Temse een eerste proefvaart maken op de Schelde. De volgende maand en wel bepaald op 1 augustus verliet de Ville d’Ostende Antwerpen richting Oostende. Cdt Roose bracht het schip uit Antwerpen naar de thuishaven met zowat 32 genodigden. Officieren van het garnizoen en anderen uit Brussel waren aan boord. In de Journal de Bruges van 3 september 1847 beschrijft men de afmetingen van het gebouwde schip. Voor de totale lengte geeft men 142 voet en 6 duim op en voor de breedte 21 voet en 1 duim. Dat komt neer precies op 43.43 meter lang en 6.42 meter breed.

De oplevering was uiteraard geen dag te vroeg. Want de lijn was precies al 17 maanden operationeel met slechts één schip. Met de komst van de Ville d’Ostende was er meer ademruimte. De Chemin de Fer diende immers alleen in te staan voor de twee reizen per week. Cockerill had echter veel moeite om het schip te bouwen. De plannen die beschikbaar werden gesteld waren ook niet zo accuraat. Het ging immers over een nog heel jonge scheepsbouwmethode in staal die in België werd gerealiseerd. Deze eerste pogingen om een overheidscontract te realiseren heeft Cockerill een serieuze duit gekost. Niet minder dan 75 000 Fr. boete werd hem opgelegd wegens de opgelopen vertraging op de geplaatste opdracht in de bouw van twee ijzeren raderschepen.


De aankomst uit Antwerpen vermeld in de krant "Le Nouvelliste de Flendre" van 7 aug.1847.

Het was een jonge officier Roose van de Koninklijke Marine die het bevel kreeg over de Ville d’Ostende. Kapitein Roose, geboren op 24 april 1815, was een nog jonge officier die als 18-jarige zijn loopbaan als aspirant was begonnen in 1833. Hij had al enige reizen ondernomen op verschillende schepen naar Indië en de grote oceaan bevaren. Op 19 juni 1847 werd Roose als 2e Luitenant benoemd en kreeg op 21 juli het bevel over de Ville d’Ostende. Dit tot hij in 1853 werd aangeduid om terug bevel te voeren op de schepen van de Koninklijke marine. Hij kon al op 3 augustus 1847 direct naar Dover vertrekken. De Ville d’Ostende was aan zijn loopbaan begonnen. Officieel werd zijn maidentrip op 10 augustus ingewijd. Met de indiensttreding van de Ville d’Ostende deed Oostende-Dover lijn zes overvaarten per week en de Engelse Admiraliteit nam nog 8 overvaarten voor zijn rekening.

Op 6 december 1847 werd het even moeilijk voor de Ville d’Ostende. Door het slechte weer en de te lage waterstand kon het schip de haven van Dover niet binnen. De kapitein Roose diende aan de duinen gaan schuilen om zijn reizigers te kunnen lossen. Dit was niet zonder enige moeite en ongemakken voor de reizigers aan boord die aan de wal moesten geraken. Sinds de start van de lijn diende men altijd met de waterstand rekening te houden voor vertrek en aankomst.

Terwijl heel wat adelen en hoge functionarissen van de Belgische scheepsverbinding gebruik maakten deed de Ville d’Ostende zijn bedoelde taak in afwachting tot de vloot van drie eenheden compleet was. Het bleek een solide schip en betrouwbaar. Maar toch was men niet zo blij met de snelheid. In april 1848 verdween de Ville d’Ostende enkele weken uit dienst. Een onbevestigde bron vermeld dat die al bij Cockerill terug was voor herstellingen aan motor en boilers.

Sinds de start van de lijn in maart 1846 had men een totaal van 4548 reizigers kunnen vervoeren. Met het in dienst komen van de Ville d’Ostende en de Ville de Bruges werd dit cijfer opgetrokken naar 7980 voor 1847. In 1850 konden de Belgische koninklijke stomers dat jaar 190 reizen heen en terug uitvoeren waarbij in totaal zo’n 8888 reizigers werden vervoerd.

Het was ingenieur Sadoine die plannen ter verbetering van het schip had gemaakt die in het voorjaar 1852 bij de Cockerill werf zijn uitgevoerd waarbij men de Ville d’Ostende heeft laten aanpassen. Het schip was daarvoor twee maanden uit dienst geweest en keerde op 23 mei 1852 terug naar Oostende. Men had tevens van dat moment gebruik gemaakt om het schip de nieuwe naam “Rubis” te geven.

Het jaar 1853 werd echter ook heel belangrijk op vlak van communicatie. Tegen de maand mei was men erin geslaagd om een kabel te verbinden tussen de Engelse en de Belgische kust. Een kabel werd om 3 uur ’s morgens aan boord van een grote stomer geladen voor Middelkerke die was vergezeld van nog drie andere stomers in geval assistentie noodzakelijk zou blijken. Een Belgische maalboot met aan boord de directeur generaal van de spoorwegen en telegrafie, samen met ingenieurs en inspecteurs volgden de werken die met succes konden uitgevoerd. De kabel was 105 km lang en woog 550 ton en was in Newcastle vervaardigd. Vanaf dan kon men telegraferen tussen Londen – Middelkerke – Dover en Calais. Sinds april 1850 was de telegraaf verbinding Dover-Calais al operationeel.

De Belgische stoomschepen vielen wel enorm in de smaak van de Koninklijk familie en de adelen. Meerdere malen moest het schip ter beschikking van de koning Leopold of leden van de familie ter beschikking gesteld. Op 21 oktober 1853 reisde de koning met zijn gezelschap met de Rubis en Cdt Michel naar Dover met nogal wat slecht weer. Eenmaal ter hoogte van Calais de oversteek begon was alle comfort verre van aangenaam. Enkel prinses Charlotte en de hertog van Brabant waren niet zeeziek. Het schip maakte meer dan een uur vertraging toen ze in Dover aankwamen en de kanonnen hen bij hun aankomst konden begroeten. Het was uiteraard niet altijd slecht weer wanneer de leden van de koninklijke familie een tochtje op zee wilden maken. Op 29 augustus 1854 kreeg Cdt Michel en Cdt Hoed de opdracht om met de gravin van Brabant en prinses Charlotte een zeereisje te gaan maken met de Rubis. Op enkele mijlen buiten de haven wilden de adelen zich wat amuseren en gaan vissen. Telkens de prinses een visje kon verschalken werd die op de brug gebakken zodat ze de smaak van een heerlijke verse vis kon genieten. Dit tot groot vermaak van de koninklijke gasten. Pas om 19u30 keerde de Rubis terug met de voldane vissers in de haven.

In de nacht van 15 op 16 januari 1855 was een nieuwe driemaster Apollo van 450 ton voor de eerste reis met 14 bemanning uit Bremen vertrokken naar Havana. Voor de kust ter hoogte van Middelkerke liep het schip vast. De Rubis en Cdt Michel was nog vertrokken om de Apollo eventueel te kunnen vlot slepen maar door de lage waterstand mislukte de ingreep. De Rubis keerde terug in de namiddag om 16u00 in de haven om de volgende nacht een nieuwe poging te ondernemen. Ondertussen had men een deel van de lading ontscheept die bestond voor een deel uit bakstenen. Er stond al 7 voet water in het ruim en men diende constant te pompen. Die tweede nacht slaagde de Rubis erin om de Apollo vlot te krijgen en kon deze tegen de ochtend om 08u00 de haven binnen slepen. De Apollo diende in Oostende uitgeladen en hersteld.

Cdt Michel mocht zelf op 15 februari 1855 in de vroege morgen zijn collega Cdt Picard helpen die met de Topaze (ex Ville de Bruges) in de nacht van 12 op 13 februari tijdens het slechte weer een as had gebroken en Calais was aangelopen maar daar geweigerd werd. De Topaze was in de eerste plaats bij het ongeval geholpen door de Sir Edward Banks van de General Steam Navigation Company. De Topaze had slechts één machine en één rad om te varen in het slechte weer. Samen en op sleep door de Rubis kwamen ze dan zonder schade in Oostende aan. De maneuvers werden extra bemoeilijkt omdat de zee bevroren was en de haven gehinderd door vele ijsschotsen. Nog dezelfde avond diende de Rubis om 20u30 te vertrekken om de lichtboei Wielingen te halen die was afgedreven.
Enkele dagen later diende de Rubis op zoek te gaan naar het lichtschip Paardemarkt die had door het ijs de kettingen gebroken en was afgedreven tot ter hoogte van Middelkerke. Na 14 uur kon de Rubis de 18e de Paardemarkt tegen de avond terug naar Oostende brengen.

Op 18 april 1855 strandde een driemaster Alalante uit Batavië, komende van Samarang en al meer dan vier maanden onderweg, op weg naar Antwerpen voor Duinkerke vast. In de avond vertrok Cdt Michel met de Rubis om bijstand te bieden en het schip vlot te trekken. Maar de Alalante kon op eigen kracht nog verder ondanks dat ze lek was. Echter voor Heist liep ze terug vast en diende de Rubis haar op sleep te nemen naar de rede voor Antwerpen. De Alalante had al 14 voet water binnen en werd door de Rubis naar Antwerpen gesleept terwijl men met man en macht het water probeerde weg te pompen om in Antwerpen onmiddellijk in droogdok te kunnen gaan.
Datzelfde jaar in juni werd Cdt Michel als 1e luitenant aangeduid op de trans Atlantische stomer tussen Antwerpen en New York, de Léopold I.

In september 1855 waren er zelfs drie matrozen van de Rubis gedeserteerd beschuldigd van fraude in Dover wegens smokkel. Een vierde matroos werd in Dover in de gevangenis gestopt. Deze laatste diende voor de Britse rechtbank te komen. De andere matrozen kwamen enkele dagen later aan in Oostende. Ze hadden het schip van Londen-Oostende genomen. Diezelfde maand werd Cdt Dufour het commando van de Rubis toegewezen.

Eind januari op de 24ste 1857 bracht Cdt Dufour de post te laat aan in Oostende. Daar had hij een goede reden voor. Onderweg van Dover naar Oostende rond 4 uur merkte hij ter hoogte van Duinkerke een stomer die de noodvlag had gehesen. Bij het naderen zag hij dat het de Engelse stomer Vivid was die de avond voordien uit Oostende naar Dover was vertrokken. De Vivid had zijn as gebroken en was in geen enkele mogelijkheid de machines te gebruiken en was onder zeil. Cdt Dufour lukte erin om de Vivid op sleep te nemen en tegen de morgen rond 8 uur in Calais aan te meren. Onmiddellijk daarop vertrok hij naar Oostende en kwam pas om 11u00 aan om de post aan de spoorweg aan te leveren. Normaal was de aankomst met de post om 05u00 voorzien om op de trein te worden geladen. Men was echter vol lof voor de Cdt en zijn bemanning.

Dat jaar werden in september door de Minister weer enkele besluiten genomen voor de officieren. Cdt Dufour moest de taak nemen van 1e officier nemen op de Duc de Brabant, Cdt Michel moest terug naar de Rubis als commandant en Cdt Petit kreeg de totale leiding over de Belgische stoomschepen van de Oostende-Dover lijn. De officieren van de Belgische schepen op de Oostende-Dover lijn waren immers leden van de Koninklijke Marine.

De Rubis stoomde verder en bracht heel wat koninklijke lieden en adelen over het kanaal. In maart 1868 was de regering van mening dat het einde loopbaan in zicht was voor de pionier schepen van de Oostende-Dover lijn. Zowel de Diamant, Rubis en Topaze waren op het einde van hun krachten voor schepen van die leeftijd. Men wilde snellere schepen steeds om de duur van de overtocht korter te kunnen maken voor de toch zo belangrijk postverbinding waarvoor ze waren voorzien. De Rubis werd uit dienst gehaald en ter beschikking gesteld als accommodatie schip voor de leerlingen van de zeevaartschool.

Op 20 juli 1868 werd er nog in Brussel een openbare aanbesteding uitgeschreven voor de aanpassing van het interieur van de Rubis. 18 jaar lang deed de Rubis dienst als ponton tot wanneer deze te klein geworden was en de overheid in augustus 1886 een grote driemaster van 590 ton aankocht in Liverpool. De Rubis bood accommodatie voor 60 leerlingen terwijl de school al 120 leerlingen telde.


Aankondiging in de krant Echo d'Ostende van 29 april 1888.

Op dinsdag 15 mei 1888 werd de Rubis door het Bestuur der Domeinen dan openbaar verkocht als oud ijzer. Volgende geïnteresseerden brachten een bod uit op het naar schatting 78 ton oud ijzer dat de Rubis te bieden had:
Carpels uit Brugge : 2707 Fr. – Damman uit Gent : 2259 Fr. – Biebuyck uit Lichtervelde : 2228 Fr. – Legein uit Roulers : 1845 Fr. – Lauwers uit Oostende : 1745 Fr. – Dewandre uit Luik : 1641 Fr. – Inhelbrecht uit Oostende : 1600 Fr. En Soenen-Penteman uit Oostende : 1500 Fr.
Het hoogste bod van 2800 Fr. Door Koleman uit Brugge werd niet aanvaard omdat het bod niet in regel was. Daarom was het Carpels uit Brugge die de Rubis aankocht. Deze laatste kon nog een laatste maal de Rubis aankleden met sfeerverlichting ter gelegenheid van de kermis in juni 1888 aan het Fort Lapin in Koolkerke.

Carpels bleek achteraf volgens een internetbron de Rubis doorverkocht te hebben aan de Friesische Dampfschiffs Gesellschaft uit Kiel die het schip hernoemde tot “Friese Ge.”
Ook deze laatste zou volgens dezelfde bron de Rubis hebben doorverkocht aan de gebroeders Howaldt uit Kiel om te dienen als opslag schip.
In 1895 zou de Rubis dan verkocht zijn en naar het Midden Oosten verhuist en op 3 mei 1895 zijn gezonken na een aanvaring met de ss Bulgaria. Daarover is echter nog geen enkel bevestigend bewijs gevonden.
Niettemin een loopbaan van 48 jaar voor een van de eerste stalen schepen gebouwd in België is een respectabele leeftijd.


With the means of 1 million Belgian Francs given by the Royal resolution from 9th July 1845 for the installation of a new postal service between Ostend and Dover under Belgian management, there was a portion reserved for the built of the two ships in Belgium. The negotiator Mr Lahure, which was a captain and general director with the Royal Marine, had agreed with the purchase of the Chemin de Fer (280 000 Bfr.) in 1845 and also negotiated to get the plans from the Chemin de Fer for a sum of 1000 pounds to be able for Cockerill Belgium to build the next two copy vessels in his yard. Emile Guiette, state engineer, had monitored the built of the Chemin de Fer in England and was appointed engineer by the Royal Marine to monitor the build of two copy ships in Belgium. Shortly after the start-up of the Belgian Ostend-Dover line Cockerill started the built. It was the Ville d’Ostende which was started first. John Cockerill started some time ago with the built of steel vessels and managed to get a piece of industry ground in Antwerp near the river Schelde to start his activity. His first attempts and built did not work that smoothly. All do the line wanted to get the Ville d’Ostende far more earlier in service, it was April 1847 when the Ville d’Ostende was launched. Three months later on the 8th July she could perform her first trials on the river Schelde. The next month on the 1 August she left Antwerp for Ostend. Captain Roose brought the ship to its home port with on board 32 passengers. Officers and other invites from Brussels were boarded. A earlier newspaper called “Journal de Bruges” published the dimensions of the Ville d’Ostende. A total length of 142 feet and 6 inches and width of 21 feet and 1 inch was mentioned. This converted to metric comes to 43.43 meter long and 6.42 meter width.


Dimentions given in the newspaper "Journal de Bruges" from 3 september 1847

The arrival wasn’t a day to soon. The Ostend-Dover line was already operational for 17 months with just one vessel. With the arrival of the Ville d’Ostende there was a bit more operational room for the postal line. Ever since the start the Chemin de Fer had to perform the contractual two crossings per week. Cockerill did have some difficulties in the built of the vessels. The plans made available were not that accurate to build the ships. Indeed it was a very new method in Belgium of building vessels in steel. Cockerill’s attempt to be able to get and realise an government contract and the delay he’s made in the agreed term of delivery had create a fine and cost for an amount of 75 000 Bfr. for the built of the two ordered steel paddle vessels. That is a huge sum in those days.

It was a young officer Roose from the Royal Marine who was given the first command on the Ville d’Ostende. Captain Roose was born in Ostend on the 24th April 1815 and started his career of an apprentice officer at the age of 18 years in 1833. He already had made some voyages to the Indies and sailed on the great oceans when he was appointed second officer on the 19th June 1847 and was given the command on the Ville d’Ostende. This until he was appointed command again in 1853 on other ships from the Royal Marine. On the 3th August he could leave for Dover with the Ville d’Ostende. The Ville d’Ostende has started its career. The official maiden trip was on the 10 August 1847.
With the Ville d’Ostende in service the Ostend-Dover line performed six crossings per week while the British Admiralty performed eight crossings.


Captain Roose (photo book "Les encrêtes de notre force navale" published 1952)

On the 6 December 1847 the Ville d’Ostende got some trouble in Dover during bad weather and very low tide. The ship could not enter port and captain Roose needed to find some shelter near the dunes where he had to disembark its passengers and postal load. This was not without any difficulty and unpleasant experience for the passengers that day. Ever since the start of the Ostend-Dover line the schedule for departure and arrival had to be made according to the local tides.

While a lot of members of the high nobility and placed officials starting to use the Belgian connection the Ville d’Ostende performed his task awaiting the moment the fleet was complete with three vessels when the next Ville de Bruges was expected. The vessel seems to be very solid but there was a minor point of criticism concerning the speed of the vessels.
In April 1848 the Ville d’Ostende disappeared from the schedule for a few weeks. An unconfirmed source mentioned the vessel was with Cockerill for some adjustments to the engine and boiler.

Since the start of the Ostend-Dover line in March 1846 the Belgian route has transported a total of 4548 passengers. Adding the Ville d’Ostende and the Ville de Bruges this became 7980 for 1847.
In 1850 the Belgian Royal steamers could perform 190 trips to and from and transport 8888 passengers.

It was engineer Sadoine whom made plane to improve the ship. Those plans were executed in spring of 1852 at Cockerill yard and on the Ville d’Ostende some alternations were made. The vessel went out of service for two months and returned to Ostend on the 23rd May 1852. At this occasion the line took the liberty to change its name from Ville d’Ostende to the new name “Rubis”.

The year 1853 had also became very important in means of communication. By the month of May it was succeeded to install an electric cable between England and Belgium coast. The cable was loaded at 03.00 hrs in the morning on a large steamer before Middelkerke which was accompanied by three other steamers in case of need. An Belgian Royal steamer was also close with the director general from the railways and telecommunications together with some engineers and inspectors in order to follow this important project which was performed with success. The cable was 105 km long, weighed 550 tons and was constructed in Newcastle. From that moment the means of telegraph was possible between London-Middelkerke-Dover and Calais. The Calais-Dover link was already operational since April 1850.

The Belgian steamers were very popular with the Belgian Royals family and its relations. The ships had to be made available many times for King Leopold or members of his family. On the 21st October 1853 the King travelled with company to Dover on the Rubis and captain Michel while the weather was a bit severe. Once near Calais when the vessel made the channel crossing all comfort was gone. Only Princess Charlotte and the Duke of Brabant were not sick. The ship made more than one hour delay arriving in Dover before the canons could be fired to meet the Royals.
It wasn’t always bad weather when Royals used the vessels for a trip of course. On the 29th August 1854 captain Michel and Hoed got the mission after midday to make a trip with Princess Charlotte and the Countess of Brabant on the Rubis. A few miles outside port the Royals wanted to have some fun and do some fishing. Every time the Princess caught a fish it was fried on the bridge so she could taste the wonderful experience of eating a fresh fish. This to the amusement of all Royals on board. It was already 19.30 hrs when the Rubis returned with the amused Royals and arrived Ostend port from an afternoon of fishing and barbeque.

In the night on 15 and 16th January 1855 the new 450 ton three mast Apollo left for the first time Bremen with a 14 head crew for Havana. In front of the coast at Middelkerke the vessel stranded due to low tide. The Rubis and captain Michel left in order to help the Apollo to get floated again but the mission failed also due to the low tide. The Rubis returned to port in the afternoon at 16.00 hrs. with the intention to return the next evening for a second attempt. Meanwhile some cargo was unloaded as that was a load of bricks. There was already some 7 feet of water inside and constant pumping was necessary. That night a second attempt succeeded and the Rubis managed to get the vessel into Ostend port by 08.00 hrs. The Apollo had to discharge in Ostend in order to be repaired.

On the 15th February 1855 captain Michel was able to help his colleague cpt Picard from the Topaze (ex Ville de Bruges) which had broken an axel in the night 12 on 13th during bad weather. The Topaze got some help at first by the Sir Edward Banks from the General Steam Navigation Company when the accident occurred. The Topaze had only one paddle to manoeuver in bad weather. Together and on two by the Rubis they arrived Ostend port without any damage further. The manoeuvers were especially difficult as there ware ice floes at sea and in port. That same evening cpt Michel left with the Rubis to search for the light buoy called Wielingen which also has left its position due to ice. A few days later the Rubis had to go and search for a light vessel called Paardemarkt. That vessel also broke its chains due to the severe icing condition at sea. After a 14 hour search the Rubis returned to port with the Paardemarkt and brought is safely into Ostend.

On the 18th April 1855 a three mast vessel called Alalante from Batavia stranded in front of Dunkirk. The vessel was already four months underway from Samarang to Antwerp. Cpt Michel left with the Rubis in the evening in order to offer help and a tug to get floated again. But the Alalante managed to get afloat again on its own force despite the fact water was coming in. But further along the coast in front of Heist she stranded again and the Rubis had to tug the Alalante to Antwerp while all the crew was pumping out of the ship. There was already 14 feet of water in the vessel and it had to get a.s.a.p. to dry dock in Antwerp.
That year cpt Michel was appointed 1st officer on an trans-Atlantic steamer between Antwerp and New York called the “Leopold I”.

In September 1855 three of the seagoing sailors from the Rubis deserted and one of them was put in jail in Dover accused from fraud and smuggling. The last one had to appear at the Dover court. The other three arrived some time later in Ostend. They have taken a crossing from London to Ostend to get back. That same month captain Dufour was appointed command on the Rubis.

End January on the 24th captain Dufour arrived late at Ostend with the mail. He had a good reason for that. Underway from Dover around 04.00 hrs near Dunkirk he noticed a steamer which had raised the emergency flag. On approach he saw it was the Vivid with an broken axe. The ship was under sail and had no means to use its engine. Cpt Dufour succeeded to tow the Vivid into Calais by 08.00 hrs. Het left immediately for Ostend and arrived at 11.00 hrs to hand over the so important post bags to the railways. The normal time of arrival was planned at 05.00 hrs when the post had to go on the train. But captain and his crew were praised for their actions.

In September that year the Minister took a few more decisions for the officers. Cpt Dufour had to take over the 1st officer on the warship Duc de Brabant. Cpt Michel had to return to the Rubis and captain Petit got the general director position on the steamers from the Ostend-Dover line. The seagoing officers on the vessel from the Ostend-Dover line were actually all member of the Royal Marine.

While the Rubis was steaming on she brought a lot of member of the Royal family and other high placed relations over the channel. In March 1868 the government decided the end of its career was in sight for the early and pioneer steamers of the Ostend-Dover line. The Diamant, Rubis and Topaze were at the end of their forces and considerable age. Faster ships were required in order to shorten the crossing time and for the so important postal services between Belgium and England.
The Rubis was taken out of service and was made available as accommodation for the seagoing naval school cadets.

On the 20th July 1868 a public tender was organised in Brussels to adjust the interior of the Rubis for its purpose. 18 years the vessel was used as an accommodation ship but it was getting to small and the government bought a 590 ton three mast vessel in Liverpool . The Rubis could accommodate about 60 students and the school had 120 students.


Published public tender in the newspaper Journal de Bruges from 15 July 1868.

On Tuesday 15th May 1888 the Rubis was sold as scrap. Interesting parties could bid on the Rubis as for 78 ton of scrap metal. Following parties had entered an price offer for the Rubis:
Carpels from Bruges : 2707 Fr. – Damman from Gent : 2259 Fr. – Biebuyck from Lichtervelde : 2228 Fr. – Legein from Roulers : 1845 Fr. – Lauwers from Ostend : 1745 Fr. – Dewandre from Liège : 1641 Fr. – Inhelbrecht ufrom Ostend : 1600 Fr. and Soenen-Penteman from Ostend : 1500 Fr.
The highest bid from Koleman Bruges was not taken into consideration as the ordered procedure was not followed. It was Carpels from Bruges which got the Rubis. This buyer could even use the Rubis sometime later and decorate it for the planned fair in Koolkerke near Bruges.

According to an internet source the Rubis was sold by Mr. Carpels in 1888 to German company called “Friesische Dampfschiffs Gesellschaft” from Kiel and renamed Friese Ge.
In 1893 the vessel was sold again in Kiel to the Howaldt brothers te be used as a storage vessel.
Finally in 1895 sold to the Middle East and involved in a collision with a vessel called ss Bulgaria form Sulina-Braila and was lost. We hope in the near future to find some more information about the the last few years of the Rubis.
Anyway a career of 48 years for one of the first built steamers in Belgium is a respectable age.

Er waren dagelijkse overvaarten naar Dover. Omstreeks 1850 waren er uiteraard nog andere rederijen die in Oostende overtochten naar Engeland aanboden. In de krant "La Flandre Maritime" van 19 juni 1850 (bron: gescande kranten Oostende) zien we reclame voor de General Steam Navigation Company alsook de aankomsten en vertrek van schepen in de haven. De Southern Eastern Railway was al een lijn Ramsgate-Oostende gestart in april 1846. There were daily departures to Dover. There were around 1850 other English companies like GSNC offering crossings from Ostend to England .
In the newspaper "La Flandre Maritime" from 19 June 1850 (source: scanned newspapers Ostend) we can see an General Steam Navigation Company advertisement. Also the movements in the Ostend port. The Southern Eastern Railway has started crossings Ramsgate-Ostend already in April 1846.