Gebouwd te Cockerill als yard nummer 273. Het schip had een lengte van 77,77 m en 8,85 m breed. 1062 ton werd door 3700 PK kracht verplaatst. Diepgang 2.65 m.
Op donderdag 17 juni 1886 liep de Ville de Douvres van stapel te Hoboken. Voor het nieuwe schip had men voorzien om binnen elektrische verlichting aan boord te installeren. Zowel in de passagiersruimten, machinekamer als op de brug. Wat het in- en ontschepen veiliger zoul maken. Deze verlichting zou worden voorzien van 8 lampen elk wat neerkomt op een lichtsterkte van 50 kaarsen.
De nieuwe maalboot de Ville de Douvres kwam op zondag 10 oktober 1886 in Oostende aan onder het bevel van commandant Ecrevisse. De nieuwe maalboot werd nog dezelfde week onderworpen aan snelheidsproeven zoals in het contract was voorzien. Er werd een snelheid van 17 knopen gehaald en verwacht dat de snelheid nog zou toenemen wanneer de nieuwe machines in gebruik zouden zijn en de mekaniekers deze op punt stellen voor een maximum prestatie. Men dacht dat de nieuwe schepen in 1 uur minder de overtocht zouden maken dan de huidige schepen.
Een vast wandeldek in de verlenging van de brug dat onderdak bood in geval van regen. Speciale salons met magnifieke meubels en lambrisering voor een compleet comfort. De verwarming van alle lokalen gebeurde door buizen waarin warm water circuleerde. De ventilatie was deze van de best gekende techniek. De verlichting werd aangedreven door een dynamo van Siemens en lampen van Swan. Verlichting was voorzien op de brug, salons en de cabines.
Het roer werd vanuit de brug bediend met een stoommachine dat geperfectioneerd was. Ook de winches werden door een stoommachine gedreven.
De aandrijving van de schoepen gebeurde door een compound systeem met twee cilinders die 2800 werkelijke PK ontwikkelden. De ketels waren cilindrisch en konden 8 atmosfeer druk produceren. De beide schepen samen kostten ongeveer 2 000 000 Fr. en werden in minder dan één jaar gebouwd.
Met de komst van de nieuwe schepen Ville de Douvres en Prince Albert was het de bedoeling om dagelijks een derde afvaart te organiseren. Dit om de concurrentie uit Calais het hoofd te bieden. De Franse schepen waren weliswaar trager dan de Belgische en de korte afstand was uiteraard ook in hun voordeel.
Maar ook zocht men reeds lang een treinverbinding Mainz-Brussel-Oostende open te stellen. Zonder deze zou concurrentie met nabije havens niet mogelijk zijn.
Begin maart 1887 werden er proeven georganiseerd waarbij de Prince Albert 20 minuten na de Prince Baudouin vertrok naar Dover. Het nieuwe schip kon slechts 11 minuten vroeger aankomen dan de oude Prince Baudouin. Wat uiteraard een tegenvaller was. Dit schip voldeed niet aan de verwachtingen inzake snelheid. Slechts ½ uur winst i.p.v. 1 uur minder voor de overtocht.
Dat liep uiteraard uit de hand en men begon heel kritisch tegenover de nieuwe dienstregeling te staan omdat er teveel tijd besteed werd aan proeven. Het seizoen stond voor de deur. Het kwam zelfs tot verwijt van onbekwaamheid aan het adres van de Minister Vandenpeereboom. Er waren dat jaar verkiezingen.
Eind mei 1887 werden de nieuwe Ville de Douvres en Prince Albert in de dienstregeling geplaatst. Pas in dienst en de Ville de Douvres had al een gebroken onderdeel aan de machine en moest er zes weken uit. Zoiets had men met de oudere schepen nooit gehad.
In de pers was dit onderwerp dan ook actueel. De Minister Vandenpeereboom kreeg alle kritiek over zich. Ook de scheepswerf Cockerill verdedigde zich met het argument dat er bij de bestelling in het lastenboek bepaalde eisen werden gesteld waardoor er bouwtechnische toegevingen werden gedaan. Achter de machines wilde men een 18 voet cabine waardoor plaats voor de machines beperkter werd. Ook wilde men een groter schip en snelheid waardoor zwaardere machines dienden geplaatst. Ook diende rekening gehouden met de diepgang in de haven dat bij laag water maar 4 meter was. Het kwam er eigenlijk op neer dat de nieuwe schepen op enkel vlakken niet voldeden en nodig volledig te worden aangepast. Om voldoende ruimte en gepast diepgang te bekomen moesten de schepen van zo’n 5 meter worden verlengd en van zwaardere machines worden voorzien.
Ondertussen werden de schepen toch ingezet.
Het werd een seizoen om niet te vergeten.
Op maandag 11 juli 1887 vertrok commandant Tettelin om 06u20 uit Oostende wanneer hij ter hoogte van Middelkerke en Nieuwpoort diende voor anker te gaan met een gebroken cilinder. De kapitein Fisher van een boot dat kreeften vervoerde was de Ville de Douvres tegemoet gekomen en terug naar Nieuwpoort gevaren om daar een telegram naar dhr Dufour van de dienst.
De Comtesse de Flandre was om 10u30 te Oostende vertrokken en kon nog de reizigers van de Ville de Douvres naar Dover meenemen.
Omdat de grote sleepboot in Oostende op dat moment buiten dienst was, werden er twee kleinere sleepboten en de Prince Baudouin gestuurd. De Prince Baudouin nam de zendingen over en bracht deze naar Dover. Terwijl de kleine sleepboten het zware schip met veel moeite probeerden op te slepen. De Marie Henriette was om 04u30 uit Dover vertrokken en was na ontscheping terug vertrokken om de Ville de Douvres te helpen. Ter hoogte van de kursaal kon de Marie Henriette de Ville de Douvres op sleep nemen. Door de krachtige wind diende een tweede kabel vastgemaakt en verliep het binnen lopen van de haven zeer moeizaam. Het was dan al 20u00.
Op vrijdag 5 augustus 1887 liep het weer fout. Commandant Tettelin vertrok om 11u31 te Dover en kwam rond 15u30 tussen Nieuwpoort en Middelkerke wanneer hij opnieuw machineproblemen kreeg. Net zoals de vorige keer diende hij voor anker te gaan wegens een gebroken cilinder. De Parlement Belge die om ,17u30 uit Dover was vertrokken kon de reizigers, bagage en zendingen overnemen. Nadat de Parlement vervolgens te Oostende was ontscheept, vertrok deze onmiddellijk terug naar de Ville de Douvres om bijstand te verlenen. Daar kon hij de plaats van een kleine sleepboot innemen en samen met de grote sleepboot de Ville de Douvres naar Oostende brengen. Het werd 23u00 in de avond.
Het ging niet goed met de dagelijks derde afvaart. Het waren de oudere en tragere schepen die de diensten moesten garanderen en het zou niet lang meer duren vooraleer de ganse dienstregeling zou ontregeld geraken.
De derde dienst zou beter worden afgeschaft en de nieuwe schepen Ville de Douvres en Prince Albert aangepast. Het was immers nog zomer en de ongevallen deden zich voor met een kalme zee. Wat als dit in woelige zeedagen zou gebeuren?
In de woelige verkiezingsstrijd werd er beslist om twee andere maalboten te huren voor de lijn. De Freya en de Manx Queen. Dit voor de som van 2000 Fr. per dag. Dit ten laste van de schatkist. Terwijl anderzijds de Prince Albert en de Ville de Douvres terug naar de werf zouden gaan om volledig te worden aangepast. Door de problemen haalde de derde afvaart maar 7 % bezetting van het trafiek in juli en over de laatste 7 maanden kwam men slechts aan 9 % van het totale trafiek. Dit alles kwam op het hoofd van de Minister terecht. Wat niet het enige was. Ondertussen hadden de Duitse en de Engelse postdiensten al hun vervoer naar Vlissingen verlegd.
Dan kwam het moment in februari 1888 dat de schepen terug de dienst zouden hervatten. De huurschepen zouden blijven tot de derde maalboot zou geleverd worden. Door de toestand had de Staat al twee schepen besteld bij de Denny Brothers in Dumbarton en één schip bij Cockerill. Het was de bedoeling om nog met vijf snelle schepen de diensten uit te voeren. Met de Ville de Douvres en Prince Albert erbij. Maar op 2 maart 1888 kwam commandant Van de Kerckhove met de Prince Albert in moeilijkheden met een noordoostenwind. De machines waren tegen de krachten van de wind niet bestand en de commandant keerde terug naar Oostende. Daar werd het schip aan de kant gelegd. Hetzelfde ondervond de Ville de Douvres en werd ook uit dienst gehaald. Gelukkig waren er nog de huurschepen.
Terwijl er op de werf van Dumbarton ijverig werd gebouwd werd een eerste proef al voorzien voor 1 juni 1888 waar men in het lastenboek een reistijd van 3 ½ uur voor het traject Oostende-Dover had opgelegd. De oude schepen deden daar 5 uur over. Ook de Cockerill werf deed aan deze uitdaging mee en werkte aan het nieuwe schip om de voorgeschreven snelheid te halen. Er bestond immers een vrees dat de Belgische Staat in de toekomst enkel nog schepen in Engeland zou bestellen.
En dan kwam op 8 juli 1888 het bericht. De stomers Ville de Douvres en Prince Albert zouden nog dezelfde week naar Hoboken gaan om volledig te worden aangepast. De schepen te verlengen, nieuwe boilers en motoren. De emmer was blijkbaar vol.
Het was de aanhoudende kritiek dat de Minister heeft doen beslissen. De schepen werden vervangen door de Princesse Henriette, Princesse Josephine en La Flandre.
De pers mocht het Amerikaans dok te Antwerpen bezoeken voor de werken en was van oordeel dat de kritiek van 1887 op de Minister volledig terecht was gezien de overheid werd gedwongen om nieuwe schepen te bestellen en de Prince Albert en Ville de Douvres te moeten aanpassen. De maalbootdienst van 1887 liet helemaal te wensen over.
Op zondag 9 februari 1890 hadden tot tevredenheid de testen met de Ville de Douvres en de Prince Albert plaats. De stomers haalden een snelheid van 19 knopen waarbij het officiële gemiddelde kon genoteerd op 18.85 knopen. Het schip mat nu 82.71 en had nieuwe motoren van 4300 PK. De vloot van vijf was nu volledig naar het beoogde doel. 3 ½ uur overtocht.
Men publiceerde een jaar later de cijfers van de vijf schepen inzake verbruik en gemiddelde duur van de overtocht. De Engelse vaartuigenwaren wat sneller maar verbruikten beduidend meer kolen dan de Belgische Cockerill schepen.
Ook publiceerde men tot tevredenheid de goede cijfers van de dienst in 1890 waar men een gemiddelde bezetting van 200 reizigers per vaartuig kon boeken.
Het schip werd in september 1891 ter beschikking gesteld van de Marine Engine Trials Research Commitee voor onderzoek en testen. In oktober 1891 werd er elektrische verlichting aan boord van de Ville de Douvres geïnstalleerd.
Het was 2 maart 1892 wanneer de Ville de Douvres van Oostende kwam en bij het binnen gaan van Dover door een plotse wind aan de westkant van de Admiralty pier aan de grond liep nadat de pier lichtjes werd geraakt. De “Foam” een sleepboot van de London Chatham and Dover Mail C° diende het schip weer vlot te trekken waarna het veilig in de ligplaats de reizigers en lading kon ontschepen.
Op maandag 22 augustus 1892 werd de Ville de Douvres een muzikaal schip voor de heenreis naar Dover. Commandant Borgers had 160 bekende koorzangers aan boord welke door een agent van London Chatham Dover Railway werden begeleid. De koren hadden in het kursaal van Oostende opgetreden.
De Ville de Douvres had in Oostende de kaai verlaten met aan boord twee koren, de “Ierse Immigranten” en de “Geesten van de nacht”. Deze koren waren onderweg naar de internationale tentoonstelling tuinbouw in Earls court. Op volle zee en op het wandeldek organiseerden de koren een bijzonder optreden ten voordelen van het hulpfonds voor de Oostendse vissers. Commandant Borgers mocht de opbrengst in ontvangst nemen en beloofde dit aan het comité van het hulpfonds te zullen overhandigen.
Op zondag 6 juni 1897 kwam de Ville de Douvres binnen in de mist en raakte het staketsel tijdens het binnenlopen en liep hierbij enige schade op.
Tijdens de afvaart uit Dover op dinsdag 27 september 1897 raakte de Ville de Douvres het paalwerk van de Admiralty pier waaraan uitbreidingswerken in uitvoering waren. Er werd aanzienlijke schade aangericht. Het schip liep evenwel geen schade op.
De Ville de Douvres was op dinsdag 30 mei 1899 om 4u47 uit Oostende vertrokken wanneer ze aan Dover het paddelwiel zwaar beschadigde. Het nieuws werd per telegram naar de administratie te Oostende gestuurd die de Princesse Joséphine heeft uitgestuurd om de dienst van de Ville de Douvres over te nemen. De Ville de Douvres is pas laat in de namiddag te Oostende aangekomen.
De Ville de Douvres is op zaterdag 2 februari 1901 naar Antwerpen gegaan om op de droogdok te worden gelegd.
Op woensdag 30 juli 1902 vonden de mensen van de baggerdiensten een dienstpet in de voorhaven. Men herkende de pet zijnde deze van een matroos van de dienst. Na onderzoek bleek deze te behoren aan kwartiermeester Louis Dejonghe die de vorige maandag omstreeks 15u00 aan de aanlegpost van de Ville de Douvres was gezien waar hij diende in te schepen voor de reis naar Dover. Pas tijdens de reis had men vastgesteld dat Louis Dejonghe niet aan boord was en niet meer is gezien. Omstreeks 18u15 op woensdag werd het lijk van de ongelukkige kwartiermeester gevonden. Deze had nog zijn pijp in de hand. Men ging ervan uit dat de man ongelukkig ten val in het water is terecht gekomen. Louis Dejonghe was 45 jaar.
Op de terugreis uit Dover zaterdag 13 december 1902 kreeg de Ville de Douvres schade aan het raderwiel waardoor de reis zo’n 4 uur vertraging bij aankomst Oostende opliep. Nog voor de afvaart had het schip tegen de pier van Dover gebotst en lichte schade opgelopen.
Op zondag 12 april 1903 had de Ville de Douvres opnieuw machineproblemen nadat ze om 15u00 uit Oostende was vertrokken. Het schip bleef gedurende 1 u ½ voor de kust liggen met een gebroken piston. De Princesse Henriette was ongeveer terzelfdertijd aangekomen. Door middel van telegrafie kon de administratie worden op de hoogte gebracht van de situatie met de Ville de Douvres. Een sleepboot van de Staat werd onmiddellijk onder toezicht van de Chef Ingenieur Piérard uitgestuurd om aan de pakketboot in nood hulp te beiden. De machineproblemen konden worden hersteld en de Ville de Douvres kon de reis naar Dover verder zetten.
De Ville de Douvres kwam begin december 1909 rond 4 uur aan en werd uit zijn koers gehaald door de stroming en hard tegen het staketsel gegooid dat zwaar werd beschadigd. De zware schok had ook twee huidplaten beschadigd waardoor het schip buiten dienst was.
In augustus 1910 werd beslist om de Ville de Douvres uit dienst te nemen. Het schip werd opzij gelegd en diende nog voor wisselstukken. De twee oudjes, zijnde Ville de Douvres en Prince Albert, mochten weg.
Op 6 juli 1911 kwam dan het volgend bericht in de pers:
“De administratie van domeinen heeft beslist om de maalboten Ville de Douvres en de Prince Albert, die al enige tijd buiten dienst zijn en niet meer bij de vloot van de Oostende-Doverlijn passen, openbaar te verkopen. De verkoop zal doorgaan op 7 september 1911”.
Om 11u00 was de verkoop met volgend resultaat voor de Ville de Douvres:
M. Emile Lintens, Antwerpen: 20125 F;
Henri Zonnekeyn, Nieuwpoort: 23312,50 F;
Boncquet Eugène et C°, Oostende: 35220 F;
Jules Dewandre, Bressoux: 56311 F;
Kryn Pas en Zonen, Rotterdam: 46075 F;
Moss & C°, shipbrokers, Liverpool: 52500 F;
Hanze, Boulogne: 39125 F;
François Lingier, Oostende: 61000 F;
Magnette & C°, Hoboken: 37027 F;
The Forth Ship C°, Glasgow: 66250 F.
Omdat de Forth Ship C° uit Glasgow niet voldeet aan de voorgeschreven procedure, werd onder voorbehoud en beslissing van de overheid, de verkoop van beide schepen aan het hoogste bod van Lingier uit Oostende toegewezen.
De schepen werden echter verkocht aan de Turkse Overheid en onmiddellijk terug verkocht aan Forth Shipbreakers & C°, Glasgow die deze later zouden ontmantelen.
Het was 20 september wanneer twee Engelse sleepboten, de “Colombia” en de “Arcadia” vanuit Londen te Oostende aankwamen om de oudjes op te halen.De dag nadien zijn ze vertrokken met onze maalboten de Prince Albert en de Ville de Douvres richting Londen.
Daar zijn de schepen in 1912 afgebroken door de Forth Shipbreakers & C°, Glasgow.