Ville de Bruges / Topaze

In het budget per K.B. van 9 juli 1845 dat toegekend werd voor de start van de Belgische lijn  was 600 000 Fr.  voorzien om twee schepen door Cockerill in België te laten bouwen. Men zag de opstart van een Belgische postlijn uitvoerbaar met drie schepen. De schepen die bij Cockerill werden besteld moesten een exacte kopie van het eerste schip zijn dat in Engeland was gebouwd. Men had de Engelse scheepsbouwer Ditchburn & Mare voor die plannen 1000 pond betaald. De Ville de Bruges werd samen met de Ville d’Ostende aan Cockerill besteld begin 1846. De Ville de Bruges werd wat later op de helling geplaatst dan de Ville d’Ostende.

De Oostende-Dover lijn was al sinds 3 maart 1846 actief gestart met slechts één schip en twee afvaarten per week.  Men was politiek niet tevreden over de stiptheid van de postdienst. Een deel werd door de Belgische stomers meegebracht en een deel door de Engelsen. De stomers van de verschillende maatschappijen die de post vervoerden maakten nogal wat vertraging en konden geen  strikt schema volgen door de variabele getijden. Er moest water genoeg staan in de havens om in of uit te varen. De Minister publiceerde in den beginne dan ook telkens de wekelijkse afvaarturen naargelang de getijde. Dat was ook op verschillende dagen van de week. Men ging zelf soms zo ver dat bij een te lage waterstand het schip buiten de haven wachtte op de post en de reizigers per sloep werden naar het schip gebracht of dienden afgehaald. Dit om toch de reistijd van die belangrijke postzendingen niet langer dan nodig te maken. Het beoogde doel van de nieuwe postdienst met drie vaartuigen was om dagelijks een afvaart te kunnen organiseren.  

Het was dus niet in dank afgenomen dat Cockerill ruim de tijd nam om de schepen te bouwen. De vertraging met de bouw van de twee stomers kostte hem dan ook een slordige som van 75 000 Fr. boete wegens het niet naleven van de opgelegde leveringstermijn.

Pas in januari 1847 kwam de 12 ton wegende stookketel uit Seraing aan per trein te Antwerpen. 
Op 14 oktober 1847 kon de Ville de Bruges een eerste geslaagde proefvaart maken. Een grote week later was het moment aangebroken om het kompas te regelen. Wat een ingewikkeld proces was in die tijd. Tegen 23 november kon een eerste proefreis naar Dover worden ondernomen. Wegens hoogdringendheid was het voorzien om de Chemin de Fer tegen 24 november bij Cockerill  in Antwerpen aan te leveren voor de nodige herstellingen. De Ville de Bruges diende de Chemin de Fer in de eerste plaats te vervangen.
Op de 25ste november vertrok de Ville de Bruges uit Antwerpen naar Oostende maar door een lek dat zich voordeed ter hoogte van Terneuzen diende ze naar Antwerpen terug te keren om deze allereerst te laten herstellen. De Chemin de Fer moest nog even in dienst blijven en die week afrekenen met zware storm. Pas op 10 december 1847 deed de Ville de Bruges de maidentrip naar Dover.
Het was de volledige bemanning van de Chemin de Fer onder leiding van kapitein Claeys die met de Ville de Bruges de reizen naar Dover verder overnam terwijl de Chemin de Fer voor een geruime tijd uit dienst werd genomen voor herstellingen.

In 1848 bleek er een gat in de markt ontdekt voor het verhandelen van Belgische paarden. In juli dat jaar schrijft een krant dat op de Belgische stomers opmerkelijk veel jonge paarden worden vervoerd naar Dover voor een Londense koopman. De paarden werden in België gekweekt en per poststomer verstuurd. Wat de post betreft was men tegen het einde van dat jaar nog altijd niet tevreden wat stiptheid betreft. Men had ondertussen al de schepen tijdens de nacht laten afvaren om zo het vertrek van de posttreinen te halen. Maar toch kwamen die te laat aan om die post op tijd mee te nemen met de internationale trein. De inwoners van Oostende waren ook al een petitie gestart naar de Minister wegens de afbouw van reizigerstrafiek door de invoering van de nachtafvaarten. Men was bang dat de reizigers meer de weg via Calais en Boulogne zouden gaan nemen. De politiek begon zich ermee te bemoeien en in een Kamerdebat stelde men voor dat de staat de Oostende-Dover lijn maar moest verlaten.  De toenmalige  Minister D’Hoffsmidt verdedigde de Belgische postlijn met de woorden “Het zou wel eens kunnen goud regenen”.  In een stemming werd een deel van de gevraagde kredieten goedgekeurd en vroeg de kamer een rapport en cijfers aan de Minister. Deze laatste had ook al toegestaan om op de lijn kleine pakjes tot 5 kg te gaan vervoeren zonder verantwoordelijkheid en tegen de som van 0,40 Fr. per pakje met bijkomende kosten van Douane en rechten voor de verzender.Het was al van de eerste aanvangsjaren dat de druk bestond om de Oostende-Dover lijn in private handen te krijgen. In het voorjaar 1850 besliste de Minister om voor de zomerperiode van 12 juni tot 1 oktober zelfs op de haven van Ramsgate te gaan varen.  

Na de zomer in 1852 ging de Ville de Bruges voor een groot onderhoud en aanpassingen terug naar Cockerill in Antwerpen. Half oktober kon die al een proefvaart maken op de Schelde waarbij men tevreden kon zijn over de behaalde snelheid. De Ville de Bruges keerde terug naar de thuishaven onder de nieuwe naam Topaze.

Op 9 december 1852 bracht de Topaze de Hertog van Brabant, de Graaf van Vlaanderen en Prinses Charlotte uit Dover naar Oostende. Voor hun aankomst tegen 12u00 had men uiteraard een hartelijk ontvangst geregeld. Bij het aanmeren aan de kaai legde men een loopbrug van de kaai naar het schip om de Koninklijke reizigers te ontschepen terwijl op de kaai een vijftigtal juichende mensen stonden toen plots, juist voordat de Koninklijke reizigers wilden ontschepen en aanstalten maakten op de loopbrug te stappen, de kaai instortte en de op de constructie aanwezige mensen in het water belanden. Gelukkig waren er geen doden te betreuren maar toch een aantal gekwetsten. De Hertog van Brabant bleef aan boord van de Topaze wachten tot iedereen kon gered. Pas dan is het gezelschap per trein naar Brussel vertrokken. Eenmaal in Brussel volgde de hertog nog verder het verloop van het ongeval op en liet een som van 200 Fr. ter beschikking stellen voor de verzorging van de gekwetsten. Men wees uiteraard een beschuldigende vinger naar de dienst van openbare werken voor de bouw en gebrekkig onderhoud van een zwakke kaai. Die bestond uit metselwerk en houten constructie.   

Net zoals de zusterschepen mochten de Belgische stomers, en dus ook de Topaze,  talrijke keren leden van de Koninklijke familie of relaties naar Engeland voor officiële taken of zelfs voor hun verlof  vervoeren of begeleiden. Wanneer de Koning een reis maakte diende meestal een tweede stomer de Koninklijke poststomer te begeleiden. Dat alles onder rijkelijke bevlagging.

Technische problemen kwamen frequent voor. Af en toe waren die ernstig zoals op 12 februari 1855.
Commandant Picard had in slecht weer uit het NO tijdens de nacht met de Topaze de as gebroken. In eerste instantie kon die door de Engelse stomer “Sir Edward Banks” worden geholpen maar men kon de haven van Calais in eerste instantie niet binnen. De Topaze kon slechts op één paddelwiel aan bakboord draaien. Het was de Rubis die de Topaze ter hulp ging en pas de 15e in de avond het schip vanuit Calais op sleep nam naar Oostende. Het waren de omstandigheden die zo uitzonderlijk extreem waren. De schepen werden gehinderd door ijs op zee. Toch konden ze samen zonder schade tegen 04u00 in de morgen de haven van Oostende bereiken.

Op 11 oktober 1855 vond kapitein Aimes van een Engels schip de Fairy ter hoogte van Veurne tijdens slecht weer een Noorse cargo zeilschip de Sleipner ten anker met gebroken masten en geladen met hout en ijzer. De Fairy bracht de kapitein Bie van de Sleipner naar Oostende. De Topaze vertrok op zaterdag 13 oktober uit Oostende om de Sleipner te halen en naar Oostende te slepen. Bij de keuring bleek het schip niet meer vaarwaardig.  Enkele maanden later werd het zeilschip in Oostende verkocht voor 8250 Fr. aan scheepsreders. Het schip was gebouwd uit Noors sparrenhout.
In januari 1857 kreeg commandant Picard van de Koningin van Noorwegen een onderscheiding voor de redding van de Sleipner. Ernst Picard werd het kruis van ridder van de krijgsorde Sint-Orlof verleend. 

Op 29 augustus 1856 brak de Topaze het stuurboord wiel en diende terug te keren. De Diamant kon de post en reizigers voor Dover overnemen.  

In de loop van jaar 1857 kon commandant Picard met de Topaze heel vaak de Koning, de leden van de Koninklijke familie en zelfs Koninklijke Hoogheden uit andere landen van en naar Dover brengen.  Begin oktober mocht Cdt Picard samen met de collega’s Hoed en Dufour met de Topaze een nieuw soort anker gaan testen op de rede voor de verzekeringsmaatschappij Securitas. De test was niet volgens de verwachtingen ondanks de kalme zee en weer.

Op 6 mei 1858 geraakte een lid van de bemanning in de gevangenis in Dover  Bij controle van de Douane aan boord werd 2e mecanicien Karel Beernaert betrapt met 30 pond tabak. De tabak werd in beslag genomen en Beernaert gevangen gezet.

Op 21 oktober van dat jaar omstreeks 04u00 liep een Noors zeilschip, een driemaster Stella komende van Archangel met kapitein Braarvig, vast tijdens een dichte mist voor Bredene. Men stuurde de Topaze er naartoe om het zeilschip vlot te trekken en naar de haven te slepen voor een grondige inspectie. Het schip had zijn valse kiel verloren en maakte water.    

In januari 1860 werd opnieuw het lichtschip Paardemarkt van zijn ligplaats geblazen waardoor de Topaze terug op zoek mocht gaan achter het lichtschip en terug op zijn plaats gaan leggen. In de nacht van 6 op 7 maart geraakte de Topaze zelf in moeilijkheden door de hevige storm. Toch ’s morgens vertrokken uit Dover moest het schip in de namiddag in Duinkerke binnen lopen om te schuilen. Het leven als zeeman op zee kon hard zijn. Dat jaar werd de dapperheid van  kwartiermeester Charles Tabary van de Topaze beloond met een bronzen medaille om een 11 jarig kind te redden dat aan bastion nr. 1 door het ijs was gezakt. Ook kreeg  1e matroos Goormagtig een zilveren medaille om zijn collega van de Rubis te redden. Bij het aanmeren van de Rubis viel een matroos ten gevolge van een schok in het water. Goormagtig zag het gebeuren vanop de Topaze en sprong direct helemaal gekleed in het water. Hij kon zijn kameraad boven water houden tot de reddingssloep hen kon oppikken.

Ook politiek was er dat jaar beroering in de Kamer. Het Zeewezen vroeg aan de overheid een budget van 150 000 Fr. om aan de drie schepen de nodige herstellingen te doen. Het in bedrijf houden van de drie stomers werd al na 12 jaar lastig en de ingenieurs hadden al in 1858 een plan opgesteld om aanpassingen te doen. De vraag naar dat groot budget was de laatste fase dat de drieling een volledige verjongingskuur moest geven en terug in optimale bedrijfstoestand moest brengen zoals ze nog nooit waren geweest. Voor de Topaze was een bedrag van 100 000 Fr. voorzien.

Half november 1860 is de Topaze dan daarvoor naar Antwerpen vertrokken voor de grote herstellingen. Hiervoor diende de Diamant de Topaze naar Antwerpen te slepen. Na de aanpassingen kwam de Topaze terug naar Oostende waar men in september 1861 met eigen technische afdeling een nieuwe ketel wilde plaatsen. Tijdens deze werken brak een katrol van de kraan en viel de zware ketel deels naar beneden waarbij zware schade aan het schip werd aangericht. Gelukkig waren er geen gewonden. De Topaze diende terug naar Antwerpen om de nodige herstellingen uit te voeren. Op 21 oktober bracht de Emeraude de Topaze op sleep terug naar Oostende en kon het schip klaargemaakt om terug de dienst te hervatten. In december kon ze terug ter beschikking van de Koning gesteld die op 26 samen met de Rubis als escorte vanuit Dover naar de haven van Calais reisden.

1862 was het jaar waarbij de Koninklijke Marine werd ontbonden. Dat had gevolgen voor de loopbaan van de officieren aan boord van de Belgische staatsschepen. Want de deze officieren werden afgezonderd van de algemene mogelijkheden die voor de andere militaire officieren en afdelingen waren uitgetekend.

In augustus 1863 maakte de Koning samen met de Minister van Buitenlandse Zaken en genodigden een excursie op zee van zo’n twee uur. Ze vertrokken om 17u00 en waren al om 19u00 terug. Misschien had de Topaze meer bepaald een voorkeur van het Koninklijk huis want met regelmaat werd gebruik gemaakt van deze stomer voor het vervoer van de hoogheden.

In augustus 1865 kreeg commandant Gerard van de Topaze zelfs bij Koninklijk Besluit de titel van “Ridder in de Léopold Orde” van de Koning.

Opnieuw kwam de politieke aandacht voor de Oostende-Dover postlijn op het toneel in april 1867 wanneer kredieten werden gevraagd voor een som van 345 000 Fr. voor het vernieuwen van de ketels van drie schepen en de duurder wordende kolen.
Bij Koninklijk Besluit worden de heren C. Gérard – P. Petit – M. Hélin – C. Ecrevisse en J. Hornez benoemd tot commandant. Er kwam een wijziging in het bevel op de staatsschepen en er werd een en ander verschoven op dat niveau. In de krant van 28.9.1867 word een volgende tabel gepubliceerd van de schepen en hun offcieren:


Schip

Cdt

2e luitenant

Louise-Marie

Hoed

Roger

Belgique

Ch. Gerard

Gérard

Perle

Dufour

Mersch

Diamant

Michel

 

Topaze

Petit

Wouters

Rubis

Hélin

Vanden Broecke

Emeraude

Hornez

 

Saphir

Ecrevisse

Pierre

Commandant Michel en Hornez hebben op dat moment officieel nog geen 2e luitenant.

Ergens is men ook bewust geworden dat de eerste vaartuigen sinds de start stilaan niet meer beantwoorden aan de moderne normen. De Louise-Marie haalt alle lof in dat jaar wat de prestaties betreft en stelt de oude types zoals de Topaze in de schaduw. Opnieuw werd krediet aangevraagd in de Kamer voor de bouw van een nieuw schip. Men wil kost wat kost het vervoer van internationale post in België behouden en is bereid daarvoor de kosten te dragen. Dat vervoer lag in Belgische handen en de Britse post office betaald nu aan België voor de geleverde diensten inzake postverkeer.
Er werd een commissie aangesteld dat de zaken moet onderzoeken en opnieuw ligt de Oostende-Dover lijn op de debattafel in de Kamer. Gelukkig resulteert het rapport gunstig in het behoud van de lijn en het besef hoe belangrijk de continentale verbinding die de overheid in handen heeft voor internationale post wel is. Met de komst van nieuwere schepen geraakt de Topaze werkelijk in de achtergrond.

Begin januari 1870 werd een ramp vermeden. Om 07u00 ’s morgens werden de jachtsluizen open gezet. Door de hevige stroming werden de vier staatsstomers losgetrokken en met de stroom meegevoerd. De Leopold I, de Louise-Marie en de Topaze strandden respectievelijk voor de oude vuurtoren, nabij de kursaal en het paviljoen van de Rhijn. De vierde strandde in de haven.
De bemanningen werden verwittigd en kon met sloepen aan boord van de schepen worden gebracht. De crew kon het schip opwarmen en met de machines terug aan de ligplaats brengen. Ondanks alles was de schade aan de schepen gering.

Terwijl in 1872 de Diamant en de Perle verkocht worden aan de Fransen onderhandelt men ook voor de Topaze. Maar daar komt niks van in huis en het schip blijft lang in de dokken liggen. Half april 1880 stookt men nog eens het schip op om een proefreis te maken op zee om de machines te testen. Een Engels bedrijf zou eventueel het schip kopen voor zo’n kleine 20 000 Fr. Maar ook dat loopt niet goed af. In november 1881 komt het Zeewezen tot de conclusie dat het schip tot geen enkel nut meer is en van dag tot dag meer verloedert. Men had een koper gevonden voor 20 000 Fr.

A sum of 600 000 Bfr. included in the total amount which was approved by a Royal Resolution on the 9th July 1845 for the start of the ferry line and in order to build two vessels at Cockerill Belgium. It was intended to start a new Belgian post line with three ships. The ships were ordered with Cockerill and had to be an exact copy of the first ship that was built in Engeland. Ditchburn and Mare, who built the first steamer Chemin de Fer were paid 1000 £ for the plans of that vessel. The Ville de Bruges was ordered together with the Ville d’Ostende at the beginning of the year 1846. The built was started a bit later than the Ville d’Ostende.

The Ostend-Dover line was active since 3 March 1846 with only one vessel and two sailings a week. Politically they were not satisfied with the punctuality of the postal services. A part was performed by the Belgians and a part by the British. The steamers from the different companies handling the mail were making delays and could not keep a strict schedule due to the various tides and water levels in port. There had to be enough water in port in order to be able and enter safely. The Minister published in those days the sailing times on a weekly basis according to the tides. This on different days of the week. Sometimes the ship did not enter port or left earlier and waited outside port while the mail was brought to the ship by small boat in order to leave on the scheduled times. Also passengers had to embark or disembark that way. All of this in order not to delay the so important mail communication. The aim for the new postal service was to get it organised with three vessels to start  a regular service.

It was not taken in gratitude by the government that Cockerill took his time to build the two new steamers.  The delay building the two steamers had brought him to a fine of 75 000 Bfr. due to the late delivery of the ships according to the contract. Only in January 1847 the 12 ton weighing boiler from the Ville de Bruges arrived Antwerp from Seraing on a train.
On the 14th October 1847 the Ville de Bruges made its first successful test run. A week later they could and start to get the compass adjusted. Which was a complicated item in those days. By the 23rd November a first trial to Dover was undertaken. Due to the high need it was planned to get the Chemin de Fer for maintenance with Cockerill Antwerp on the 24th November for the necessary repairs. The Ville de Bruges had to replace the Chemin de Fer.
On the 25th November the Ville de Bruges left Antwerp to Ostend but due to a leak in the boiler it had to return to Antwerp in order to have it repaired. The Chemin de Fer had to stay in service for a short period and had to cope with severe weather that week. Only as on the 10th December 1847 the Ville de Bruges made its maiden trip to Dover. It was the full crew of the Chemin de Fer on board the Ville de Bruges with captain Claeys whom took the schedule from the Chemin de Fer which had to get out of service for major repairs.

In 1848 a new trade developed in young horses. A local paper describes in July that year that the Belgian steamers were transporting a lot of young horses breath in Belgium and send to an merchant in London on the Belgian post steamers.

Concerning the mail communication, the punctuality was not yet satisfactory of the government by the end of the year. Sailing times were already performed during the night in order to connect with the mail on the trains. But the vessels were late anyway and missed the correspondence with the international trains frequently. The habitants of Ostend had also started a petition for the Minister over the night services. They were afraid passenger traffic would divert to Calais and Boulogne. So the problem became a political dispute in Chambers and it was suggested to the government to leave the Ostend-Dover line. The Minister in those day, Mr. D’Hoffsmidt, defended the Belgian mail steamer institute with the words “It could someday be raining gold”.  The Chambers agreed on the requested credit and also requested to the Minister a  study report should be made over the governmental Ostend steamer line. The Minister also approved to allow sending small parcels up to 5 kg on the vessels on  the own responsibility and custom expense for the sum of 0,40 Bfr. per piece.  
Ever since the start there was political pressure on the Ostend-Dover line to get it privatised. Even in the summer 1850 on the 12th June until the 1st October the Minister decided to additional go to the port of Ramsgate.

After the summer in 1852 the Ville de Bruges went for major repairs and maintenance to Cockerill Antwerp. Half October she was able to make a trial run on the river Schelde to the satisfaction of the owner concerning the achieved speed. The Ville de Bruges returned to its home port Ostend under its new name “Topaze”.

On the 9th December 1852 the Topaze brought the Duke of Brabant, Count of Flanders and Princess Charlotte from Dover to Ostend. A splendid reception for them was organised is Ostend on arrival at 12.00 hrs. While berthing a walkway was place from the quay on the ship to disembark the Royal passengers while around a crowd of fifty people were standing in front on the quay construction cheering for the Royal Princess. Just as the Royal Duke was about to step on the walk way, the construction in front collapsed and the crowd fell into the water. Luckily there were no wounded but still some injured. The Duke of Brabant stayed safely on the Topaze while the people were rescued. Sometime later the Royal company could leave for Brussels. Once in Brussels the Duke wanted to be informed about the poor victims and had 200 Fr. transferred to help the care of the wounded. It could have been a real Royal disaster. Of course the department of public work was blamed for the poorly maintained quay structure.

Just like the sister ships, and of course also the Topaze, they had the privilege to transport the Royal family on many occasions when they visited their family and relations in England for official business or even a period of leave. When the King was traveling on the Royal steamers a second vessel had to accompany them rich and fully flagged.    

Technically problems occurred frequently. Now and then real problematic as on the 12th February 1855 during the night when Cpt. Picard broke an axel in bad weather from the NO. At first he could be helped by the British steamer Sir Edward Banks but was not allowed to enter the port of Calais. The Topaze could only run on one wheel on port side. It was the Rubis who’s left Ostend on the 15e in the evening to help the Topaze and tugged the vessel from Calais to Ostend to arrive port in the evening. It must have been said the conditions were very severe as the vessels were struggling through ice at sea. Anyway they succeeded to get in port at Ostend undamaged by 04.00 hrs in the morning.

On the 11th October 1855 captain Aimes from an English vessel found near Veurne during a bad storm, an Norwegian cargo vessel, the Sleipner, at anchor with broken masts and loaded with wood and iron. The Fairy brought the captain Bie from the Sleipner to Ostend. In Saturday 12th the Topaze left Ostend in order to fetch the Sleipner near Veurne and tug it back to Ostend. Later at an inspection the Sleipner was considered lost and not worthy to sail again. It was sold later to merchants as the vessel was built from good Norwegian wood. Later in January 1857 captain Ernst Picard received an award from the Queen of Norway for the rescue of the Sleipner and was nominated “Knight of the St. Orlof order”.

On the 29th August 1857 the Topaze broke a wheel again and the Diamant could take over its mail and passengers for Dover.

That year captain Picard had the pleasure to transport the King,  members of the Royal family and even other Royals from other countries many times to Dover.
Together with his colleagues Cpt. Hoed and Dufour they even had a mission to go out and test a new sort of anchor for an insurance company called Securitas. The test wasn’t successful despite a calm sea and weather.

Sadly on the 6th May 1858 a crewmember landed into jail in Dover. On an inspection by the Customs on board 2nd mechanic Karel Beernaert was caught with 30 pounds of tobacco. That was confiscated immediately and Karel Beernaert was put in jail.  

That same year on the 21st October around 04.00 hrs a Norwegian three mast vessel, the Stella coming from Archangel with captain Braarvig, stranded due to a heavy dense fog in front of Bredene near Ostend. The Topaze was send out to rescue the sailing ship and tug it into port for inspection. The ship had lost its false keel and was making water.

In January 1860 the light vessel called “Paardemarkt” was blown from its position in a storm which resulted in the Topaze was send out to go and find the light vessel and return it to his anchored place. In the night from 6 on 7th March the Topaze got into trouble during severe weather. Left Dover anyway she had to shelter in the port of Dunkirk by noon. Life of a seamen could be tough and heroic. It was proven that year by quarter master Charles Tabary from the Topaze which was awarded a bronze medal to rescue a young 11 year old boy which got caught and felled into the water through ice on a bastion number one from the Ostend defence. Also his colleague seamen Goormagtig was awarded a silver medal to rescue his colleague from the Rubis whom fell into the water when the Rubis berthed and a shock was generated which made his fellow seamen fell in the water. Het jumped immediately into the water to help his colleague without taking clothes off and held him afloat until he could be lifted into a lifeboat.

There was also a new politically storm in Chambers that year. The administration of the Ostend-Dover line requested a credit of 150 000 Bfr. to the government to be able to make repairs to the triplets first mail steamers. Keeping the ships operational for 12 years already was not easy and engineers had created a plan to do some adjustments. De request for such a large budget was a faze which started in 1858 to get the vessels adjusted and get them fully renovated and bring them back in fully top operational condition as they never were before. For the Topaze the amount was calculated to 100 000 Bfr.


The Topaze left half November to Antwerp for its major repairs and was tugged by the Diamant to Antwerp. The Topaze disappeared on the channel for a long time end 1860 and during 1961. She returned months later to Ostend in port for the technical department to perform the rest of the maintenance and  prepare to enter service again. In September 1861 the technical department was installing a new boiler on the ship and had it nearly on the ship hanging in a crane when a roll on the crane broke and the boiler fell down on the vessel. This damaged the ship heavily. Luckily nobody was injured. The Topaze had to return to Antwerp for the necessary damage repairs and on the 21th October it was the Emeraude which brought the Topaze tugged back to Ostend. Now the vessel could be prepared for duty and could be offered to be available for the King on the 26th to transport them together with the Rubis from Dover to Calais.

1862 was the year when the Belgian Royal Navy was dismantled as a military department. This had considerable consequences for the officers of the Ostend steamer line on its Belgian fleet. As these officers were divided from the normal career possibilities that other military officers in other departments could profit.

In August 1863 the King made a trip with the Minister of Foreign Affairs and other invites for two hours at sea. They left at 17.00 hrs and were back in port at 19.00 hrs.
Possible the Topaze was the favourite of the Royal family as they were on board on a regular basis.

In August 1865 captain Gerard from the Topaze received from the King by Royal Resolution the award of “Knight in the order of Léopold”.

Again in April 1867 political attention came on the Ostend-Dover line when new credit was requested to Chambers for a sum of 345 000 Fr. for the renewal of three boilers on ships and the higher cost of coal.  A Royal Resolution was published nominating C. Gérard – M. Hélin – C. Ecrevisse and J. Hornez to captain. Consequences were commands on the ships were shifted on the officer level. In a newspaper on 28.9.1867 a table was published with the captains and officers on the Belgian vessels at that time:


Schip

Cpt

2nd officer

Louise-Marie

Hoed

Roger

Belgique

Ch. Gerard

Gérard

Perle

Dufour

Mersch

Diamant

Michel

 

Topaze

Petit

Wouters

Rubis

Hélin

Vanden Broecke

Emeraude

Hornez

 

Saphir

Ecrevisse

Pierre

Captain Michel and Hornez were not yet appointed a second officer.

Somewhere in that period it was experienced the early triplets in service since the start of the line did not meet the modern requirements and standards. The new Louise-Marie was getting all admiration and was putting the vessels like the Topaze in the shadow of the fleet. Again the Chambers were asked for new credit to build a new ship. Against any cost it was the intention to keep all international mail communication over the Belgian line. This transport was in Belgian hands and Britain was paying for the mail services to the Belgians. A commission was appointed to investigate the need for the Ostend-Dover line and its future was again on de debate table in Chambers. Luckily the report turned out with the advice to keep the Ostend-Dover line under governmental control and the importance of the international postal communication to be transported over that link. Investments in a newer and faster fleet was supported. With the arrival of newer ships the Topaze was getting an old lady.

Early January 1870 a real disaster was avoided. Around 07.00 hrs in the morning all locks in port were opened with a result the current made all four state steamers starting to drift in port due to the heavy current. The Léopold I , Louise-Marie and Topaze stranded in front of the old lighthouse and the other stranded in the port. The crews were called and they had to board the vessels, heat up the steam and navigate the vessels back to their berth. Despite the total disaster damage on the vessels was minimum.

While the Diamant and the Perle were sold to the French in 1872 they also negotiated to buy the Topaze. But without result and the Topaze stayed in port in the docks. Later, half April 1880, they had to heat up the Topaze again for an English Company which showed some interest to buy the Topaze for 20 000 Bfr. But that also did not happen. By the end of 1881 the administration concluded the Topaze was not  of any use anymore and they sold the vessel for the sum of 20 000 Bfr.  

In de loop van het jaar 1848 had de lijn 328 afvaarten verzorgd waarbij 7550 reizigers werden vervoerd. Dat komt neer op 23 reizigers per reis. Een officier van de beginne was kapitein Picard. Geboren in 1814 te Gent en tot de Royale Marine toegetreden op 1 september 1832 bouwde hij een stevige reputatie als zeeman.
Op 18 november 1847 kwam Picard aan boord van de Chemin de Fer als tweede luitenant.
Hij kreeg reeds het bevel als commandant op de Ville de Bruges op 24 april 1849.
Later op 19 januari 1854 werd Picard commandant op de Topaze. Op 2 maart 1864 het bevel op de stomer “La Perle”.
Op 53 jarige leeftijd nam hij op 22 februari 1867 de leiding over de dienst der maalboten tot hij op 27 januari 1870 met pensioen ging. Picard haalde vele onderscheidingen en overleed op 4 december 1875.
The line perfomed 328 crossings and carried 7550 passengers in that year 1848. That is 23 passengers per crossing.

An officer from the first day was captain Picard. Born in 1814 in Ghent and entered the Royal Marine on th 1st September 1832 were he has built a strong reputaion as a seaman.
He came on board the Chemin de Fer as second officer on the 18th November 1847 and got command on the Ville de Bruges on the 24th April 1849.
Later in Januari 19th 1854 Picard took command of the Topaze and on the 2nd March 1864 he went on the steamer La Perle.
On his 53 years of age on the 22nd February 1867 he took the CO position from the Ostend mailboat services until he retired on the 27th January 1870.
Captain Picard was decorated many times and died on the 4th December 1875.