Met de bouw van de Emeraude had men de bedoeling om enerzijds prioritair de postmaalboten bij te staan en anderzijds ook in de haven een staatsschip voorhanden te hebben dat als sleper en reddingschip kon fungeren om zo de schepen die voor de Belgische kust in de problemen kwamen te kunnen bijstaan. In het verleden had een van de drieling (Diamant, Topaze en Rubis) al dikwijls moeten bijspringen om schepen in nood voor de kust te helpen en naar een haven te slepen. De Emeraude was op dat vlak beter voorzien en sterker gebouwd. Het kreeg bijzonder solide Messrs machines van 100 PK gebouwd door Ravenhill, Salkeld and Co en behaalde slechts een snelheid van 12 knopen. Ook werd er geen vaste bemanning voorzien. Het waren de ploegen van de drie andere schepen die de taken met de Emeraude moesten uitvoeren.
Het schip werd gebouwd op de voormalige scheepswerf Ditchburn & Mare dat in 1855 wegens faling overging naar Thames Ironworks. Begin maart 1859 kon het schip worden geleverd. Het was commandant Picard die met zijn bemanning van de Topaze naar Londen vertrok om het schip op de Thames te gaan testen. Bij die test kwam de Emeraude op de Thames in aanvaring met een Amerikaanse stomer en moest terug in het droogdok voor herstellingen. Het was pas op 12 maart dat commandant Picard in de haven van Oostende met de Emeraude kon aanleggen. Er werd direct opgemerkt dat het schip twee schouwen had. Voor de eerste vier maanden na oplevering had de scheepswerf uit Londen een mecanicien aan boord geplaatst om de goede werking van het schip te garanderen.
Op 20 maart 1859 werden er proeven georganiseerd om het schip als sleper uit te testen. Het was deze maal de bemanning van de Diamant met commandant Hoed die de taken moesten uitvoeren. De Emeraude moest vier schepen die toch de haven van Oostende moesten uitvaren naar Engeland telkens tot aan de rede slepen. Het waren de stomers Prince Philippe, Rosalie, Diamant en Van Eyck die naar buiten werden gesleept. Dat dit veel belangstelling had hoeft geen betoog. De bemanningen van de gesleepte vaartuigen juichten en zongen zeemansliederen terwijl de operaties plaats vonden en de haven werd uitgevaren.
Omdat de Diamant in herstelling moest deed de Emeraude al zijn eerste reis naar Dover op 27 maart 1859 en nam 15 reizigers mee. In de Engelse krant, de London Evening Standard van 2 april wilde men over die eerste reis toch wat kwijt. De Emeraude had de eerste reis gedaan in zes uur in gunstige omstandigheden. Terwijl de meest nieuw gebouwde stomers er in die tijd al in slaagden om de overtocht in soms 4 uur te maken. De scheepsbouwer voegde er aan toe dat ze het schip gebouwd hebben maar niet hebben ontworpen.
Op 2 mei 1859 kon de Emeraude al de Diamant naar Cockerill slepen voor herstellingen. Die zomer werd het schip meerder malen ter beschikking gesteld van de Koninklijke familie of de Koning zelf. Op 6 oktober mocht de Emeraude de Graaf van Vlaanderen begeleiden voor een reis naar Dover met heel wat hoog geplaatsten aan boord. Op de terugreis werd de Koninklijke Hoogheid via Vlissingen naar Rotterdam gebracht om aanwezig te zijn op de inhuldiging van de spoorwegen en wat later naar Amsterdam te reizen om de Koninklijke familie te ontmoeten.
Op 9 november 1859 deed de Emeraude een reis naar Dover in zeer slechte weersomstandigheden. Ze was vertrokken om 18u30 en geraakte niet aan de Engelse kust. Maar door de extreme W-ZW storm diende ze naar Oostende terug te keren. Eind november geraakte een Belgische driemaster, de Joseph, ten oosten der haven vast. Daarbovenop geraakte naast dit schip een tweede driemaster Amphitride gestrand dat door de sterke stroming werd gegrepen. Commandant Hoed probeerde om met de Emeraude in de namiddag de Amphitride vlot te krijgen maar diende terug te keren in de haven zonder enig succes.
Begin maart 1860 geraakte een Engelse poststomer in moeilijkheden. De Garland kwam net voor de haven van Oostende wanneer de machine uitviel. Ze dient voor de rede aan de stroombank het anker uit te werpen. Er waren zeventien reizigers aan boord waaronder ook kinderen. Door het slechte weer kon vanaf de wal geen hulp met reddingsboten gestuurd. Toen de kapitein de noodvlag hees en dit door de seingever werd opgemerkt, stuurde dhr. Petit van het Zeewezen de Emeraude ter hulp. Die kon de Garland in de haven binnen slepen. Met regelmaat maakten de Engelse postdragers vertragingen door mankementen. Dat begon wel de nodige irritatie op te wekken.
In mei 1860 mocht de Emeraude al naar Cockerill Antwerpen voor herstellingen.
In de nacht van 4 op 5 mei 1861 omstreeks 04u00 in de morgen strandde een Engelse driemaster Panama buiten Vlissingen ter hoogte van de Paardemarkt. Het schip kwam uit Livorno geladen met marmer blokken en gevarieerde lading voor Antwerpen. Door het slechte weer moest de 12 koppige bemanning het schip verlaten omdat men zware schade aan het schip verwachtte. De Emeraude ondernam de volgende dagen samen met andere stomers uit Oostende en Antwerpen tevergeefs diverse pogingen om het schip vlot te kunnen trekken. Omdat het schip water maakte en eventueel vlot te kunnen trekken moest een deel van de zware lading er kunnen afgehaald. Dank zij het kalme weer kon op 21 mei worden gestart met een ander stoomschip en het afhalen van een deel van de lading. Tegen de 24ste mei kon de Panama terug vlot gemaakt en in dieper water gebracht. Tegen de avond kon de Emeraude de Panama in Antwerpen binnen brengen. Later kreeg commandant Picard nog een gouden uurwerk en commandant Helin een verrekijker van de verzekering voor de geleverde prestaties.
Het was duidelijk dat de bijdrage van de staatsstomer als hulpschip heel belangrijk is geweest in de berging van de Panama. In Antwerpen wees men op het tekort aan sleepboten op de Schelde om dergelijke reddingen te kunnen uitvoeren. Het was dus een overwogen beslissing van de regering om de Emeraude met het oog op dergelijke taken te laten bouwen.
In 1862 deden de Belgen slechts een deel van de postverbinding met Dover met drie schepen (de Emeraude werd hier niet meegerekend) Er was een afvaart die telkens om 19u00 op zondag, dinsdag en donderdag uit Oostende vertrok en tijdens de nacht uit Dover op dinsdag, donderdag en zaterdag met de bedoeling om de posttrein van 07u15 in Oostende te halen. Op de andere dagen werd de post behandeld door de Engelse firma Churchward. De Belgische boekhouding vertoonde gunstige cijfers voor 1861. Voor het vervoer van reizigers en kleine pakketten waren de inkomsten 109 500,86 Fr en voor het vervoer van post was dat zelfs 292 592,60 Fr. In totaal 402 093,46 Fr. Daartegen waren de uitgaven slechts 296 380,00 Fr. Een winst van 105 713,46 Fr.
Het was daarom dat de regering in 1862 besliste om een kleinere stomer als sleepboot te bouwen om de Emeraude bij te staan of te vervangen bij taken waar geringere diepgang noodzakelijk was. Ook voor bijstand in Antwerpen. Maar er was meer aan de hand. In de Kamer ontstond een ernstig debat en in de zitting van 4 april 1862 werd budget gevraagd voor de aankoop van een vijfde stomer van 160 voet en 160 pk voor de postlijn en de bouw van een kleine stoomsleper van 100 voet met 90 pk voor bijstand aan de kust en de Schelde. Om de postverbindingen te waarborgen waren reeds in 1863 bijkomende stomers gehuurd om de dagdiensten te kunnen verzorgen. Het waren de Scud en de Princesse Clementine. Later in 1864 werd de John Penn door de Belgen aangekocht en hernoemd naar La Perle. Engeland en Duitsland vroegen immers een grotere frequentie van postverkeer. Een oplossing om het vervoer van post te verbeteren en efficiënter te maken was het invoeren van een dagdienst waarmee tot 12 uur tijd kon bespaard. Het was al een tijdje onrustig in het vervoer van post. Het Engelse deel werd door een bedrijf Churchward gedaan maar deze verloor zijn reputatie. Churchward was een krantuitgever, ondernemer en politicus in Dover. Dat jaar werd hij echter politiek afgerekend wegens verkiezingsfraude gepleegd in 1859. Neem daarbij de povere uitvoering van zijn taak inzake postverkeer tussen Oostende en Dover en conditie van zijn vloot en dat motiveerde de Belgische overheid om alles in het werk te stellen volledig de taken van postverkeer tussen België en Engeland te kunnen overnemen. Het contract van Churchward liep immers af einde 1863. Vandaar de nood aan bijkomende schepen. De drieling kon de taken inzake bedrijfszekerheid niet meer volledig aan en uitbreiding was noodzakelijk. Tevens werd de Emeraude meer voor reddingen en aan Antwerpen toegewezen voor de taak als sleper en bijstand. Dit terwijl de opdracht van Churchward deels werd overgenomen door de London Chatham & Dover Railway Company en deels door de South East Railway Company.
De Emeraude kon op 21 oktober 1862 opnieuw zijn vakmanschap bewijzen bij de redding van een Engels schip in nood. De Sir Allan Mac Nale uit Newcastle met kapitein Brodey onderweg naar Quebec met een lading hout. Het schip van 769 ton was tijdens slecht weer aan de Engelse kust voor Deal voor anker gegaan omdat de kapitein aan de wal zou kunnen om materiële hulp te vragen en aankopen te doen van de nodige kettingen en ankers. Tijdens zijn afwezigheid versterkte de N-NO storm en het schip brak zijn mast, verloor het anker en kettingen waardoor het op drift ging. Ter hoogte van de banken Duinkerke liep het vast en werd door de hevige golven aangevallen waardoor het begon water te maken. Er waren 29 mensen aan boord die de grootste angsten ervaarden. Een schip in nood zonder kapitein.
Commandant Claeys was om 01u00 uit Dover vertrokken en zag omstreeks 03u45 ter hoogte van Duinkerke het vaartuig dat noodsignalen uitzond met allerhande middelen. Cdt Claeys draaide onmiddellijk bij om zich onder de wind te plaatsen en zag de erbarmelijke toestand. Het schip dreef op zijn eigen lading tussen de banken en kon op elk moment breken bij het raken van een bank. Hij zag dat de zeilen gescheurd waren en de mast gebroken. Het was dus meer een zaak om de opvarenden te kunnen redden maar de zee was te onstuimig om de reddingsboten uit te zetten. Hij navigeerde langs het schip in nood en kon zich onder de wind langsheen de Sir Allan Mac Nale plaatsen. Hij riep naar de bemanning om een reddingsboot uit te zetten. Maar dit ging zo traag en moeilijk dat de Emeraude telkens door de hevige wind tot driemaal toe gevaar liep om het schip te raken. Wanneer het toch lukte om dicht te komen kon er zes mannen uit de reddingsboot aan boord van de Emeraude worden genomen. De zes mannen vroegen aan de commandant Claeys wat ze doen moesten omdat hun schip onder water stond. Ze wisten te melden dat er 26 mensen aan boord waren waaronder één vrouw met twee kinderen en dat ze maar één reddingsboot hadden om te evacueren. Commandant Claeys kon enkele mannen overtuigen om terug te keren met de reddingsboot en te proberen de mensen te redden. Vooral eerst de vrouw met haar kinderen. Hijzelf zou alles in het werk stellen om ook een grote reddingsboot buiten te zetten en bijstand te geven. Het was bootsman Campana met twee matrozen die de reddingsboot van de Emeraude bemanden. De drie mannen keerden terug naar de Sir Alan Mac Nale terwijl de andere 2 aan boord van de Emeraude bleven. Ze kwamen opnieuw terug met vijf mensen van de bemanning. Omdat de Emeraude terug te dicht lag moesten ze de reddingsboot terug hijsen zodat deze niet werd beschadigd. De Emeraude moest zich opnieuw positioneren onder wind om de redding te kunnen verder zetten. Deze maal kwamen de mannen van de Sir Alan Mac Nale terug met 4 mensen waaronder de dame met haar kinderen. De reddingsboot keerde nogmaals terug en kon de rest van de bemanning redden.
Het schip lag precies op de Ruytingen bank waar op dat moment 4,5 vadem of zo’n 8 meter water stond. De zee was enorm wild en de golven zeer krachtig wat de redding moeilijk en zwaar maakte. Bij het binnenhalen van de laatste reddingsboot met 8 man sloeg de boot tegen de flank van de Emeraude en brak. Commandant Claeys gaf bevel om alle lijnen in zee los te gooien en de opvarenden konden nog met veel moeite worden gered. Velen werden hierdoor gekwetst op het moment toen de reddingsboot werd vernield. In totaal duurde de redding 3 uren tot het moment wanneer commandant Claeys kon van de Sir Alan Mac Nale wegvaren. De mensen waren uitgeput maar gered van een vreselijk dood. Omstreeks 10u00 in de morgen kwam de Emeraude in Oostende aan. De gekwetsten werden verzorgd en opgevangen. Onder deze waren twee mannen van de bemanning die zwaar verbrand waren door het gebruik van poeder voor het geven van de noodsignalen. Ook stond de Engelse Consul Curry klaar in Oostende voor de opvang van zijn landgenoten. Het stormweer bleef nog dagen op de kust inbeuken en ontregelde de scheepvaart ernstig. De bemanning van de Emeraude met commandant Claeys ontving alle eer en lof voor de daden die ze hebben verricht bij de redding van de bemanning van de Sir Alan Mac Nale. Een staaltje zeemanskunst mag gezegd. De elfjarige prins Arthur, zoon van Koningin Victoria kwam zelfs persoonlijk commandant Claeys bedanken en gelukwensen. Bootsman Campana en matrozen Joseph Huyghe en Pieter Schuysen mochten een gouden medaille ontvangen. Zij waren de dapperen die de reddingsboot van de Emeraude hebben bemand voor de gevaarlijke reddingsoperatie.
Het gebeurde ook dat de Emeraude zelf door het zware stormweer werd gehinderd. Op 4 december 1863 kwam commandant Gérard rond 16u00 voor de haven tijdens een buitengewoon onweer en werd door de zware golven bij het pas invaren van de haven door een reusachtige golf achter het oost-staketsel werd geworpen. Door de aanhouden golven vreesde men dat het schip op het strand zou worden geworpen. Toch wist de commandant behendig een maneuver uit te voeren waardoor het schip terug in zee kon gebracht en zo de haven binnen varen. Op de dijk stond een menigte toe te zien hoe het schip uit deze benarde situatie werd gehaald. Een ander schip “Volonté de Dieu” die ook de haven binnen wilden en dezelfde behandeling van de golven kregen, werden meedogenloos op het strand gegooid. Vier mannen konden nog in een boot springen en het strand halen, maar de andere konden het niet meer halen wegens de zware golven. De reddingsdienst moest drie pogingen ondernemen om de rest van de bemanning te redden. Terwijl ze aan de loods zelfs de reddingsboot wilden te water laten waaide het dak af en werden twee mannen gekwetst.
Op 18 april 1864 had commandant Helin het bevel over de Emeraude wanneer die tijdens de nacht uit Dover terug kwam en ten oosten van Nieuwpoort in aanvaring kwam met een visserssloep uit Blankenberge. Het was de vissersboot 17 van de reder Hillewaert. De sloep had geen signalisatie waardoor het niet werd opgemerkt. Er waren 4 mensen aan boord waarvan er twee door de bemanning van de Emeraude niet konden worden gered. Onder de verdronken jonge mannen bevond zich ook de zoon van schipper Hillewaert. Later verklaarde de schipper dat hij inderdaad geen licht had en een verkeerd maneuver had uitgevoerd om de Emeraude te kunnen ontwijken. Hillewaert werd later door de rechtbank schuldig bevonden.
In augustus 1865 mocht de Emeraude samen met de Belgique als Belgische vertegenwoordigers aanwezig zijn op het waterfeest in Cherbourg. Uiteraard waren beide vaartuigen goed bemand. Uit Frankrijk en Engeland waren diverse oorlogsbodems aanwezig van de marine. Op de Belgique waren zelfs een twintigtal cavalerie officieren volledig uitgedost als vertegenwoordiging voor de Belgische krijgsmacht. Men vond dat België zich daar belachelijk maakte omdat nog niet zolang geleden de Koninklijke marine in 1862 had afgeschaft.
Einde 1865 waren er wat kosten aan de Emeraude en vroeg de minister wat kredieten aan voor de vloot. Voor de Emeraude werd in eerste instantie 15 000 Fr. gevraagd. Enkelen maanden later vroeg men een bijkomend krediet van 40 000 Fr. om de Emeraude aan te passen om de snelheid te verhogen. He postvervoer moest sneller worden.
Op 21 september 1866 werd een Frans zeilschip, de Voltigeur geladen met hout ten westen van Duinkerke door een onbekend vaartuig overvaren. De Voltigeur werd zwaar beschadigd en het aanvarende schip zette gewoon zijn weg verder ondanks het geroep van de bemanning. Commandant Helin kwam op dat moment terug uit Dover en kon de Voltigeur op sleep meenemen naar Oostende. Voor de rede werd het schip gelost en ten anker gelegd zodat de Emeraude eerst kon binnen varen en de post en passagiers in zijn thuishaven lossen. Zodra dit was gebeurd vertrok Cdt. Helin terug naar buiten om de Voltigeur te gaan halen en binnen te slepen.
Enkele dagen later wilde de Koning een zeetocht maken met Cdt. Petit, chef van het Zeewezen. Commandant Helin kon opnieuw vertrekken om 14u30 voor een zeetocht richting Blankenberge. Om 17u30 waren ze terug. Was het uit nieuwsgierigheid om in detail het verhaal van de recente redding te horen? Niemand zal het weten.
Het daaropvolgende jaar werden bij Koninklijke besluiten het bevel op de Koninklijke stomers van de staat benoemd en wat verschoven. In het besluit van 22 februari 1867 werd volgende officieren tot bevelhebber benoemd:
- Voor de Louise-Marie : scheepsluitenant 1e klasse F. Hoed.
- Voor de Belgique : scheepsluitenant 1e klasse E. Picard
- Voor de Perle : scheepsluitenant 1e klasse A. Dufour
- Voor de Rubis : scheepsluitenant 2e klasse P. Petit
- Voor de Emeraude : scheepsluitenant 2e klasse M. Helin
In een besluit van 16 september 1867 werden volgende officieren benoemd:
- Voor de Belgique : scheepsluitenant 1e klasse Gérard
- Voor de Topaze : scheepsluitenant 2e klasse Petit
- Voor de Rubis : scheepsluitenant 2e klasse Helin
- Voor de Saphir : scheepsluitenant Ecrevisse
- Voor de Emeraude : scheepsluitenant 2e klasse Hornez
Na deze verschuivingen stoomde de Emeraude nog enige tijd ongestoord verder op de Oostende-Dover postlijn in vervanging wanneer plots na maart 1870 nog weinig op Dover werd gevaren. In de havenbewegingen van Oostende zien we de Emeraude niet meer uitvaren naar Dover of aankomen met post en reizigers. De vloot was groot genoeg om de postdienst te verzekeren en de Emeraude kon verder ingezet worden voor taken als solide sleper in Antwerpen op de schelde. De Emeraude werd van de Oostende-Dover lijn weggehaald. Het solide schip heeft nog vele jaren dienst gedaan voor de overheid.
Bij het uitbreken van de eerste Wereldoorlog in 1914 lag de Emeraude in Antwerpen en hebben de militairen het schip als blokschip gebruikt. Later na de oorlog is het schip in 1921 opgeruimd.