La Perle

De stomer La Perle is origineel in 1859 gebouwd voor de Dover Steam Packet Company Mail door Thames Iron Works Ship Building Company te Blackwall als de John Penn. Het was een verbeterde versie van de Chemin de Fer die voorheen op de werf van Mandslay and Son is gebouwd. Deze laatste werd later in 1857 hervormd naar de  Thames Iron Works Ship Building Company.  Het schip is op datum van 27 december 1859 te water gelaten en deed de maidentrip van Dover naar Calais op 19 februari 1860. De overtocht duurde slechts 82 minuten en haalde daarmee een record voor die tijd. Het schip was 170 voet (51.85 m) lang en 20 voet (6.10 m) breed. Met zijn 340 ton en een kracht van 150 Pk haalde het schip 15.2 knopen voorheen bij de test op 6 februari 1860. Wat snel was in die tijd.  

Er heerste een rumoerige toestand inzake het internationaal postverkeer over de Belgische route. Men was einde jaren 1850 niet tevreden over de bestaande diensten geleverd door de Engelse firma Churchward die de Britse kant van de diensten op Oostende met zijn stomers beheerde. Van Engelse kant kreeg de Belgische minister te horen van hun intentie om alle postverkeer via Calais te laten verlopen in de toekomst. De Belgische Minister zette alle middelen in om het postverkeer via België te laten verlopen en ook volledig in Belgische handen te krijgen met Belgische vaartuigen. Hij deed de Engelsen dan ook hieromtrent een voorstel in 1857. De John Penn was destijds speciaal gebouwd voor het postverkeer op de Dover-Calais route. In 1862 organiseerde België een extra dagafvaart. Hierdoor kwam de post beduidend vroeger op bestemming aan tot genoegen van de klanten. Wanneer de Engelse overheid en Postmaster General de vele problemen en zaken door Churchward beu werd greep België de kans om de lakens naar zich toe te trekken. De Minister kon de Postmaster General en de Engelse overheid gelukkig overhalen.
In maart 1863 liet lord Stanley of Alderley weten aan de minister dat zijn voorstel werd aanvaard onder voorbehoud dat dit in het Britse Parlement werd goedgekeurd.  Deze beslisten hierover pas op het laatste moment.  Let wel, veel tijd was er niet. Op 29 mei 1863 kreeg de Belgische Minister te horen dat de deal doorging met de voorwaarde om op 20 juni 1863 te kunnen starten op datum wanneer het Churchward contract verliep.  Reken en tel maar om in drie weken zoiets te kunnen waar maken. Churchward was overtuigd dat de Belgische regering in deze niet zou slagen om de postbezorging te waarborgen en hield zijn schepen klaar om in te springen. Tevergeefs uiteraard. 

Vanaf toen diende de Engelse overheid dan ook de som van 100 000 Fr. per jaar aan België te betalen voor het vervoer van de post. De regering kon twee stomers huren om toch voldoende vaartuigen te hebben en de plotse toename van overvaarten het hoofd te kunnen bieden.  Dat waren de Princesse Clementine en de Scud. Elk voor 9450 Fr per maand bemanning inbegrepen.  Men had in voorgaande jaren de Emeraude en de Belgique gebouwd niet hoofdzakelijk met de bedoeling als postboot maar de Emeraude (1859) als sleper en de Belgique (1862) als toezichtschip op de Schelde. Maar nu waren die broodnodig voor de Oostende-Dover verbinding. Door plotse wending was men hard op zoek naar goede en snelle stomers voor de Belgische postdienst. Men had immers 7 vaartuigen nodig om de post-overtochten te kunnen waarborgen.
In februari 1864 kreeg de regering dan door de South Eastern Railway en London Chatham Dover de kans geboden om de Queen of the French van de som van 9500 pond (239 875 Fr) en de John Penn voor 9250 pond (238 562.50 Fr) te kopen. De John Penn had eind dat jaar wel nieuwe ketels nodig voor een kost van 45 000 Fr. Dat was uiteraard als een geschenk uit de hemel om op korte termijn gepaste snelle schepen te kunnen verwerven voor de postdienst. Nieuwe schepen laten bouwen zou uiteraard duurder zijn geweest en langer duren om zo snel een voldoende vloot van zeven eenheden te hebben voor de postdiensten Oostende-Dover. Einde februari van dat jaar lag de John Penn al in Oostende en werd commandant Picard het schip toegewezen. Het schip kreeg de nieuwe naam La Perle en kon al onmiddellijk aan zijn taak voor de Oostende-Dover lijn beginnen. De Parel bleek ook een solide parel te zijn geweest inzake het uitvoeren van zijn taak. Veel problemen of gebeurtenissen werden in de daaropvolgende tijd niet gevonden.

Op 8 februari 1866 werd toch ook voor commandant Picard een grens bereikt inzake weeromstandigheden.  Vertrokken om 20u00 uit Oostende werd het weer zo slecht dat hij ter hoogte van Calais moest omkeren en terug naar Oostende komen waar hij pas om 01u30 aankwam. Na de zomer en op 28 september moest de Perle naar Antwerpen voor herstellingen.

Per Koninklijk Besluit van 22 februari 1867 werd commandant Dufour benoemd als bevelhebber op de Perle en ging commandant Picard naar de Belgique.
Op 23 december 1867 bij aankomst te Oostende sprong een passagier met mentale problemen overboord van de Perle. Matrozen konden nog de persoon redden maar die had zware verwondingen aan het hoofd opgelopen door het paddelwiel.

Op woensdag 24 februari 1869 werd de Perle ter hoogte van Duinkerke midscheeps aangevaren door een schip op schroeven, de Zebra. Daarbij liep ze zware schade op aan het roer, de mast en de tamboer. De Perle was uit Oostende om 20u30 vertrokken en werd om 23u00 aangevaren. De luitenant Vanden Broeck, de timmerman, de kok  en twee matrozen konden nog tijdens de aanvaring op het aanvarend schip springen die de Perle weggeduwde. Achteraf nam de Zebra de Perle op sleep maar nadat Commandant Roger de machine had laten inspecteren loste de Perle de sleeplijn en zette koers naar Oostende. De Perle had alle moeite met de opgelopen schade en verminderde bemanning om terug naar Oostende te varen. De Zebra bleek onderweg te zijn van Duinkerke naar Hull. De luitenant en vier matrozen werden door de Zebra aan wal gezet in Lowestoft en later overgemaakt voor verdere zorgen aan een Belgisch vertegenwoordiger in Yarmouth.  De Perle kwam pas in de avond aan te Oostende. De Perle werd in afwachting in het dok gelegd. Op 7 mei mocht de Emeraude dan de Perle op sleep nemen naar Antwerpen voor herstellingen. Op 26 juni 1869 had een openbare aanbesteding plaats in Brussel voor de herstellingswerken aan de Perle.

We zien nog de Perle als onderdeel van de vloot en wekelijks zijn reizen doen naar Dover tot in juli 1871. Ondertussen waren er al vijf van de zes geplande vaartuigen van de nieuwe generatie Louise-Marie in de vaart. Vanaf dan lag de Perle als reserve in het dok.

Begin november 1872 kon de Perle en de Diamant worden verkocht aan de Franse Compagnie des paquebots Francais voor de som van 260 000 Fr. Voor de Perle schatte men de prijs 140 000 Fr. Let wel, de verkoop werd door Parlementaire debatten en een Koninklijk Besluit geregeld. Het bedrag van de verkoop diende ingezet voor de aanpassingen aan het materiaal van de Oostende-Dover lijn en de aankoop van een baggerboot. Het K.B. werd gepubliceerd op 6 april 1873.

De Perle en de Diamant vertrokken daarna naar Frankrijk. Daar is de Perle nog ingezet als poststomer om de Calais route. Vanaf 1876 tot 1878 werd de Perle en de Diamant ingezet op de lijn Le Havre-Trouville. 

The steamer La Perle was originally built for the Dover Steam Packet company mail service by the Thames Iron Works Ship Building Company at Blackwall and named the “John Penn”. It was a better version than the Chemin de Fer which was built on the Mandslay and Son yard. This company was reformed into the Thames Iron Ship Building Company in 1857. The ship was launched on the 27th December 1859 and performed its maiden trip on the 19th February 1860. The crossing from Dover to Calais took only 82 minutes which was a record at the time. The vessel was 170  by 20 feet. The 340 ton was moved with 150 Hp and got a speed of 15.2 knots on the officials tests on the 6th February 1860. Which was a super speed in those days.

There was a lot of unsatisfaction on the Belgian route and postal services in the fifties. Especially performed by the British company Churchward which managed the British side of the postal services. From the British side the Belgian Minister was told it was intended to locate all postal transport to Calais in the future. The Belgian Minister used all means and influence to get the full services in Ostend and also under full Belgian management with Belgian vessels. He presented a proposal to the English government in 1857. The John Penn was built in those day to perform for the Dover-Calais route postal services. In 1862 the Belgians organized an extra daily service. Due to that the post arrived sooner to the satisfaction of the customers. When the British government and Postmaster General got tired of the problems with Churchward the Belgians Minister took the opportunity and chance to attract the service. Luckily the Belgian Minister could convince the British government and Postmaster general.

In March 1863 Lord Stanley of Alderley notified the Belgian Minister that his proposal was accepted under the condition it was also accepted by the British Parliament. Only Parliament decided on the last moment. There was not al lot of time left. On the 29th May 1863 the Belgian Minister was told the deal would start under the condition they could start on the 20st June. The day the Churchward contract ended. Just count the number of days to prepare and the Minister had to realize this in three weeks. Churchward was convinced the Belgians could not succeed to organize postal services on such short term and kept his ships ready to jump in. Unnecessary of course.   

As from then the British government had to pay 100 000 Bfr. to Belgium for the transport of the mail. The Belgian government could rent two steamers to fill the sudden need of vessels for the transport of mail. That was the Princess Clementine and the Scud. The monthly price was 9450 Bfr. Crew included. In early years the Emeraude (1859) and the Belgique (1862) was built but not maily for postal services. The Emeraude was also built as a tug boat and the Belgique was also built for tasks on the river Schelde. But now they were very important and needed for the mail services on the Ostend-Dover route. The sudden change in the situation demanded for fast and solid steamers for the Osted-Dover mail services. They needed seven vessels to be able to perform the contractual postal services.
In February 1864 the Belgian government was offered an unique opportunity by the South Eastern Railway and London Chatham Dover to buy the Queen of the French for 9500 pounds and the John Penn for 9250 pounds. The John Penn needed new boilers by the end of the year and for an expense of 45 000 Bfr.  That was indeed a gift from heaven to get the fleet improved with suitable vessels on short term. To have new ships built for the Ostend-Dover line would cost more and last longer.
By the end of February the John Penn was already in Ostend and captain Picard was given command. The vessel got the new name “La Perle” and could immediately start on its duty for the Ostend-Dover line. The Pearl appeared to be a solid pearl to do the job. We did not find problems with the vessel in the following periods.

On the 8th February 1866 captain Picard also reached his limits concerning the bad weather conditions. Left Ostend at 20.00 hrs. the weather got so bad he had to turn around near Calais and return to Ostend where he arrived at 01.00 hrs. After the summer period the Perle went on the 28th September to Antwerp for repairs.
By Royal Resolution of 22 February 1867 captain Dufour was given command on the Perle and captain Picard went to take command on the Belgique.

On the 23rd December 1867 and arriving in Ostend a passenger with mental problems jumped overboard from the Perle. Sailors went immediately to the rescue but the passenger was serious injured by the paddle wheel.

On Wednesday 24th February 1869 the Perle collided with propeller driven vessel the Zebra  near Dunkirk and was hit midships. She was heavily damaged  on the rudder, mast and paddle house. The Perle had left Ostend on 20.30 hrs. and collided at 23.00 hrs. The lieutenant Vanden Broeck, the carpenter, cook and two sailors jumped on the Zebra while colliding and pushing the Perle. Afterwards the Zebra took the Perle on tug but after the captain Roger had the engine inspected he released the tug line and set course for Ostend. The Perle had all difficulties to reach Ostend with the damaged and reduced crem on board. The Zebra appeared to be underway from Dunkirk to Hull. The lieutenant and four sailors were put ashore by the Zebra in Lowestoft and later handed over to a representative in Yarmouth. The Perle arrived in Ostend in the evening and was berthed in the docks. On the 7th May the Emeraude could tug the Perle to Antwerp for repairs. On the 26th June there was a public tender organized for all the repairs of the Perle.  
We can see the Perle doing its service on the Ostend-Dover line until June 1871. Meanwhile five of the six planned new built faster vessels like the Louise-Marie  were in service and the Perle was laid in the docks as spare vessel.

Early November 1872 the Perle and the Diamant were sold to the French Company “Compagnie des paquebots Francais” for a sum of 260 000 Bfr. For the Perle the price was 140 000 Bfr. The sale had to be approved by Parliament and signed by a Royal resolution. The amount from the sale had to be used for alternations to the equipment from the Ostend-Dover line and the purchase a dredger ship.   The Royal resolution was published on the 6th April 1873.

The Perle and the Diamant left for France. There the Perle performed some tasks as a mail steamer on the Calais route. From 1876 until 1878 the Perle and the Diamant were performing crossings on the Havre-Trouville route.